Page 158 - BOEK SELG.indb
P. 158

1
Rudolf Steiner — Leven en Werk ǁ Band I
over wilde ik weer niets horen. Ik vond het van slechte smaak getuigen om op zo’n manier het geestelijke te willen naderen.
En in die tijd gebeurde het dat ik een eenvoudige man uit het volk ont- moette. Elke week ging hij met dezelfde trein als ik naar Wenen. Hij ver- zamelde kruiden op het land en verkocht ze vervolgens aan apotheken in
Wenen. Wij werden vrienden. Met hem kon je over de geestelijke wereld spreken als met iemand die daarin ervaring had. Hij was innerlijk een vrome persoonlijkheid. In alles wat met schools onderwijs te maken had was hij ongevormd. Hij had weliswaar veel boeken over mystiek gelezen, maar waar hij over sprak stond op geen enkele manier onder invloed van deze lectuur. Wat hij zei vloeide voort uit een zielenleven dat een heel ele- mentaire, scheppende wijsheid in zich droeg. Je kon al snel merken: hij las die boeken alleen om wat hij door eigen toedoen wist ook bij anderen te kunnen vinden. Maar het gaf hem geen bevrediging.
Hij openbaarde zich zo, dat het was alsof hij als persoonlijkheid uit- sluitend het spraakorgaan was voor een geestelijke inhoud die vanuit ver- borgen werelden wilde spreken. Als je met hem samen was kon je diep- gaande waarnemingen doen in de geheimen van de natuur.
Op zijn rug droeg hij zijn bundel geneeskruiden, maar in zijn hart droeg hij de resultaten van wat hij tijdens het zoeken gewonnen had uit het geestelijke van de natuur. Ik heb veel van de mensen zien glimlachen die zich als derden zo nu en dan bij ons aansloten als ik met deze “inge- wijde” door de steegjes van Wenen liep. Dat was niet verwonderlijk. Zijn manier van uitdrukken was namelijk niet zondermeer begrijpelijk. Je moest je in zekere zin eerst zijn “geestelijke dialect” eigen maken. Ook voor mij was het in het begin niet begrijpelijk. Maar vanaf het eerste mo- ment dat wij elkaar leerden kennen vatte ik diepe sympathie voor hem op. En zo was het voor mij geleidelijk aan zo, alsof ik samen was met een ziel die uit lang vervlogen tijden een instinctief weten van een vroegere peri- ode naar mij toebracht, nog onaangeroerd door civilisatie, wetenschap en eigentijdse opvattingen. Ga je uit van wat gewoonlijk onder “leren” ver- staan wordt dan kun je zeggen, “leren” kon men van deze man niets. Maar wanneer je zelf de waarneming van een geestelijke wereld had, dan opende zich de mogelijkheid om daarin, bemiddeld door iemand die er heel zeker in stond, diep naar binnen te kijken.’ 1
Rudolf Steiner: Mein Lebensgang. [GA 28]o, pp. 59 /61. Ned. uitg., pp. 57 /58. 158


































































































   156   157   158   159   160