Page 26 - AM 15 Sept 2020
P. 26

12                                                                                  Djaluna 14 sèptèmber 2020






                                                           E buki di Njoka (29)











          Hij ging naar ‘t bananenveld. Kavoela
          keek hem na. Langs een omweg, door de struiken,
          kwam hij ook op ‘t bananenveld. Njoka was er alleen.
          Kavoela ging naar Njoka. — Die keek vreemd
          op, toen hij zijn vader zo ineens bij hem zag.
          Kavoela zei, dat hij mee moest gaan naar Kaja,
          maar Njoka wilde niet.
          Kavoela vertelde hem toen in mooie woorden,
          dat hij bij ‘t machtige opperhoofd in Iramba zou
          komen, en groot en rijk en geëerd zou worden.
          Njoka luisterde. O ja, dat was toch wel mooi —
          ja, bij ‘t opperhoofd — dat was fi jn ! Hij wist wel,
          dat al die mannen dan rijk werden — en gekend
          en geëerd. Kavoela praatte en spiegelde het zó
          mooi voor, dat Njoka er graag naar luisterde.
          O, arme Njoka ! Hij was nog niet sterk en wijs
          genoeg, om niet naar die verleiding te luisteren.
          Zijn jong hart was altijd begerig om rijk en
          groot te worden. En nu was er kans !
          Maar hij dacht ook aan de blanke — en aan de
          school — hij durfde nog niet ja zeggen.
          Toen liet Kavoela dat mooie, blinkende,
          kleurige snoer zien, en hij zou hem dat nu ,al
          geven, als hij meeging.                                                   Vlug ging Kavoela. Ze slopen weg, om niet
          En Njoka’s ogen blonken. Zijn handen namen ‘t snoer,                      gezien te worden.
          vóór hij ‘t eigenlijk zelf goed wist. Hij liet                            Ze kwamen bij de tovenaar. Die lachte. Zonder
          het mes liggen, en ging met Kavoela mee.                                  wachten bracht hij Njoka naar ‘t opperhoofd.
                                                                                    Daar werd Njoka veehoeder.
                                                                                    Ja, dat was toch een ander leven dan in Toera.
                                                                                    Hele dagen was hij buiten, op ‘t veld, met de
                                                                                    mooie, grote koeien van ‘t opperhoofd. — Dat
                                                                                    was wat anders dan in de school tussen muren. Nu
                                                                                    was hij weer vrij.
                                                                                    Hij kwam in aanzien, omdat hij diende bij ‘t
                                                                                    opperhoofd. Hij kreeg geschenken, geiten en
                                                                                    kippen. Hij werd al een beetje rijk.
                                                                                    En hij was bij de mannen van ‘t opperhoofd.
                                                                                    Daar hoorde en zag hij veel. — Dikwijls werden
                                                                                    er verhalen verteld, zoals in ‘t dorp onder de
                                                                                    vijgeboom. Soms was er feest bij ‘t opperhoofd ;
                                                                                    dan werd er door de mannen muziek gemaakt en
                                                                                    gedanst, en Njoka danste mee.
                                                                                    Een enkele keer dacht  Njoka nog wel eens aan Toera,
                                                                                    en aan de blanke.
                                                                                    Maar hij wou er niet langaan denken. Neen, nu werd
                                                                                    hij rijk en geëerd. Hij had een heerlijk leven !


                                                                                                 De Missionaris treurt om Njoka.


                                                                                    De Missionaris zag Njoka niet terugkomen van
                                                                                    ‘t veld. Hij zond een jongen om hem te roepen.
                                                                                    Die zag hem niet op ‘t veld — wel vond hij zijn
                                                                                    sikkelmes. Toen werd erg gezocht en gevraagd naar
                                                                                    Njoka. Ze vonden hem niet. Ook in Kaja vonden ze
                                                                                    hem niet. Kavoela zei niets.
                                                                                    Enkele weken later hoorde de Missionaris, dat
                                                                                    Njoka bij ‘t opperhoofd van Iramba was. Een paar
                                                                                    negerjongetjes hadden Njoka gezien
                                                                                    in ‘t veld bij Iramba, met de kudde van ‘t opperhoofd.
   21   22   23   24   25   26   27   28   29   30