Page 36 - Brochures_Lessen
P. 36
34
Mijn favoriet: Fröbelmateriaal Met speelsheid leren
ALLIE PLATJE (1951) volgde de KLOS-opleiding, de Kleuter Leidster Oplei- ding School. Later studeer- de ze schoolmanagement. Ze was directeur van een basisschool in Middelhar- nis. Thans werkt zij bij het Nationaal Onderwijsmu- seum als vrijwilliger. Ze is gastvrouw en museumgids.
Ja, ik kies voor de vitrine met fröbelmaterialen. Dat komt misschien door mijn oplei- ding ooit. Maar veel meer nog, omdat ik denk dat de benadering van het jonge kind tegenwoordig een beetje ondergeschoven is. Je ziet het soms aan de leerkrachten, die liever voor de bovenbouw kiezen en niet voor de onderbouw. Onterecht, want vier- tot zesjarigen doen heel veel ervaringen op, zijn erg toegankelijk, nemen allerlei zaken snel op. Door speels oefenen komen ze door een eerste aanzet tot rekenen, kan de weg naar een goed handschrift worden ingeslagen, kan een gevoel voor esthetiek en creativiteit worden aangereikt. tekst Allie Platje
Heel jonge kinderen leren ook iets van concentratie- en doorzettingsvermo- gen. Het is een goede periode voor
het leggen van een stevig fundament voor veel later onderwijs. Maar je moet die leeftijdsgroep wel zijn ruimte, zijn behoefte tot spelen gunnen. Het al te vroeg aanbieden van tweedimensionale werkbladen is niet de beste weg. De vreemde behoefte om al heel vroeg te testen ook al niet. Kleuters horen nog niet in de snelkookpan van de prestatie-
nu nog nuttig bij het voorbereidend rekenen. Dat- zelfde geldt voor de houten blokken: hele blokken, halve blokken, kwart blokken, hele kubussen, halve kubussen, kwart kubussen. Materiaal voor het zien en herkennen van uiteenlopende vormen heeft ook te maken met het leren herkennen van letters, ook vormen uiteindelijk.
Kleuren zijn bij Fröbel ook belangrijk. Je ziet dat terug bij ‘de eerste gave van Fröbel’, het eerste object dat kinderen bij de Fröbel-methode wordt aangebo- den. Het zijn zes wollen ballen/bollen met de kleuren van de regenboog. Daarmee kan bij de jongste groep de kleuren leren kennen. Ze kunnen al spelend iets begrijpen van heen-en-weer, van hoog-en-laag. Tege- lijkertijd kan de oog-hand-coördinatie worden gestimu- leerd. De motoriek zie je ook terug in de prikoefenin- gen: heel precies en volhardend werkend ontstaat het gewenste patroon.
Wereldwijd staat Fröbel bekend om zijn Kindergar- ten, een combinatie van een schooltje en een tuin, waarin de jongste kinderen heel speels allerlei zaken werden bijgebracht. In Nederland kwamen we vaak eerst niet verder dan het begrip ‘bewaarschool’, later werd dat ‘de kleuterschool’. Daar was als regel nauwe- lijks ruimte voor enig groen, enige natuur. Jammer, want Fröbel was bijvoorbeeld ook degene die in zo’n tuin de zandbak introduceerde. Heel speels hebben we een kleintje aan een van de muren van het Onder- wijsmuseum hangen.
maatschappij. Antwoorden op vragen als wat is groot, wat klein, wat is zwaar, wat licht, kunnen ook meer spelenderwijs, veel lichter worden geregistreerd.
Bij Friedrich Fröbel (1782-1852) zie je veel van hoe het zou moeten. Deze Duitse pedagoog richtte zijn ideeën met name op heel jonge kinderen. Samen met de Italiaanse Maria Montessori (1870 - 1952 ) had hij een grote invloed op het onderwijs. Ook in Nederland. Hier vonden de ideeën van Fröbel een goede bodem. Dat kwam ook door propagandisten als Elise van Calcar (1822-1904). Als schrijfster en pedagoge droeg zij het gedachtegoed van Fröbel met verve uit. De fröbel- school werd een begrip.
Fröbel baseerde zijn aanpak op heel concreet werkmateriaal, waarbij hij bij ieder element zijn eigen nauwgezette invalshoek had. Het materiaal kwam in de jaren ’30 van de 19e eeuw voor het eerst in omloop. De diverse onderdelen, de ‘speelgaven’, dienen in een welomschreven volgorde te worden aangeboden. Het idee van ‘fröbelen’ als iets vrijblijvends is onderwijs- kundig dan ook niet juist. Het fröbelmateriaal, in het Onderwijsmuseum in tal van vormen aanwezig, heeft ook nu nog zijn waarde. Als je Fröbels vouwbladen ziet, dan denk je, goh, ouderwets, maar ze zijn ook