Page 180 - In de ban van bloedstolling
P. 180
Bloedplaatjes en de vorming van het stolsel
Bloedplaatjes, of trombocyten, zijn celfragmenten zonder cel- kern met een diameter van 2–3 μm. Ze worden aangemaakt in het beenmerg en hebben een levensduur van ongeveer 10 dagen. In een kubieke millimeter bloed bevinden zich tussen de 150.000-400.000 plaatjes. De hechting van bloedplaatjes aan de beschadigde vaatwand wordt adhesie genoemd, de klontering van andere plaatjes aan de gehechte plaatjes heet aggregatie. Samen met fibrinevezels vormen bloedplaatjes de hemostatische prop – het stolsel dat bloedverlies moet tegen- gaan. Binnenin de plaatjes worden diverse stollingsbevorde- rende stoffen opgeslagen in blaasjes.
Met verbeterde microscopietechnieken werd het in de 19e eeuw mogelijk bloedplaatjes waar te nemen. In 1841 maakte de Britse anatoom George Gulliver er als eerste afbeeldingen van. In 1865 beschreef de Duitse anatoom Max Schultze dat deze ‘spherules’ vaak sa- mengeklonterd zijn met fibrinevezels. In zijn studie uit
1885 hernoemde Giulio Bizzozero ze als kleine plaatjes, een naam die vanaf het begin van de 20e eeuw alom wordt ge- bruikt. Plaatjes hebben een schijfachtige vorm.
Zodra het geactiveerd wordt, verandert de vorm ingrij- pend. Geactiveerde bloedplaatjes hechten niet alleen aan de beschadigde vaatwand, maar ook aan fibrine en aan elkaar. Ze scheiden dan ook hun stollingsbe- vorderende stoffen uit.
156