Page 67 - In de ban van bloedstolling
P. 67
en werden kwetsbare bloedvaten vaak nog als oorzaak aan- gemerkt. Dat veranderde in de jaren dertig toen de oorzaken in het bloed zelf werden gezocht.
In een overzichtsartikel uit 1934 beschreef Van Creveld de onzekerheid die toen nog over hemofilie heerste en onder- scheidde daarbij de bloedplaatjes- en de plasmatheorie. De bloedplaatjestheorie suggereerde dat een abnormale weer- stand van de bloedplaatjes de afgifte van stollingsbevorde- rende stoffen vertraagde. De plasmatheorie stelde juist dat er afwijkingen in het voorstadium van de plasmatische stollings- reactie moesten zijn of dat er een andere abnormale factor in het plasma aanwezig was. Ook was volgens Van Creveld een combinatie van beide theorieën mogelijk.
Maar inmiddels was duidelijk geworden dat bloedingen bij hemofiliepatiënten enigszins beperkt konden worden met bloedtransfusies. Van Creveld startte daarom met zijn team studies naar de identificatie en zuivering van de stof die in nor- maal bloed stolling bevorderde, maar in bloed van hemofilie- patiënten leek te ontbreken. De resultaten van het onderzoek naar dit eiwit, dat in Amsterdam ’stollingsglobuline’ werd ge- noemd, werden in 1934 gepubliceerd in Nederlandse vaktijd- schriften waardoor deze internationaal vrijwel onopgemerkt bleven. Van Creveld was met zijn onderzoeksteam een van de eerste die was begonnen met het zuiveren en karakteriseren van deze geheimzinnige stollingsfactor. In 1956 – midden in deze voor stollingsonderzoek zeer opwindende tijd – merkte Van Creveld nog op dat er bij hemofilie eerder sprake was van een syndroom dan van een goed gedefinieerde ziekte.
43