Page 70 - In de ban van bloedstolling
P. 70

De in vitro ontdekking van factoren en de watervaltheorie
In 1937 publiceerden de Amerikanen Patek en Taylor hun on- derzoek naar het isoleren van een eiwit uit bloedplasma dat het stollingsdefect in zowel reageerbuisjes in het lab – in vi- tro – als het menselijk lichaam in de kliniek – in vivo – bleek te corrigeren. Met de ontdekking van deze ’anti-hemofilie-factor’ (AHF - later aangeduid als factor VIII) kwam de ontrafeling van het hemofilieraadsel, alsook de effectieve behandeling ervan, in een stroomversnelling. In 1945 ontdekte Pavlovsky in Argen- tinië dat het bloed van de ene hemofiliepatiënt de stolling van het bloed van een andere patiënt mogelijk maakte. Op basis van Pavlovsky’s mengexperimenten en klinische waarnemin- gen werd in de jaren vijftig geconcludeerd dat er verschillende typen bloedingsneigingen, en daarmee meer afwijkende fac- toren, moesten bestaan.
De Britse Rosemary Biggs maakte als
eerste het onderscheid tussen hemo-
filie A en B. Zij ontdekte dat de pas
opgespoorde AHF niet effectief was
bij de behandeling van sommige pa-
tiënten, terwijl het bloed van deze pa-
tiënten – met, zoals zij omschreef, he-
mofilie B – wel de stolling corrigeerde
van patiënten met hemofilie A. Biggs
concludeerde dat er bij deze patiën-
ten een andere factor dan AHF moest
ontbreken die zij de Christmas factor
doopte – naar haar patiënt Stephen Christmas. Onderzoek bij
46
Rosemary Biggs


































































































   68   69   70   71   72