Page 69 - BOEK SELG.indb
P. 69
Boek 1 ■ Kindertijd en adolescentiejaren [1861–1879]
In een voordracht over pedagogie die hij in Engeland hield, beschrijft Rudolf Steiner hoe interessant het is om kinderen waar te nemen vanuit het perspectief van de initiatie. Hij zegt daarover:
‘Als men het kind waarneemt leert men niet de aarde maar de hemel ken- nen. En niet alleen maar in de zogenaamd lieve kinderen. Bij de lieve kin- deren is het meestal zo, dat hun lichaam hen zwaar valt. Al in de kinder- leeftijd ervaren zij de zwaarte van het lichaam. De geest is niet goed in staat het in ontvangst te nemen; deze kinderen zijn stil, zij krijsen niet. Deze kinderen zitten veel, zij ravotten niet. De geest is niet actief in hen omdat het lichaam zoveel weerstand biedt.
Bij kinderen die niet zo braaf zijn, maar die flink te keer gaan, die werke- lijk brullen en lastig zijn, daarin roert zich de geest. Natuurlijk doet hij dat op een onbeholpen manier maar hij doet wel van zich spreken, want hij is immers van de hemel naar de aarde verplaatst en heeft het lichaam nodig. Men kan het woeste gebrul van een kind soms heel betoverend vinden, omdat men daaraan ervaart wat de geest aanvankelijk moet lijden als hij in het lichaam van een kind afdaalt.
Ja, volwassen zijn, dat is makkelijk; met name voor de geest. Men heeft zijn lichaam dan geheel en al gevormd. Het lichaam biedt daar niet meer zoveel weerstand. Volwassen zijn is heel makkelijk. Kind te zijn is buiten- gewoon moeilijk. Het kind merkt dat alleen niet omdat het bewustzijn nog niet is ontwaakt, dat slaapt nog. Maar met het bewustzijn dat er voor het afdalen naar de aarde was, zou het kind het zich zeker realiseren. Zou het kind dit bewustzijn hebben, dan zou het leven van het kind een groot drama zijn, een heel groot drama.
Want ziet u, daar daalt men af naar de aarde; men is gewend aan een geeste- lijke substantie waarin men met zijn geest leefde voordat men naar de aarde afdaalde. Daar is men eraan gewend met deze geestelijke substantie om te gaan. Een substantie die men in overeenstemming met zijn karma aan de hand van de resultaten van vorige levens helemaal zelf tot stand heeft gebracht. Dat is wat men aan heeft. Men draagt als het ware zijn ei- gen kledingstuk.
Nu moet men afdalen naar de aarde [...]; moet een lichaam op de aarde kiezen. Ja, dat lichaam is generaties lang voor iemand voorbereid. Een va- der en moeder hebben een zoon of dochter gekregen en die op hun beurt weer een dochter of zoon, enzovoorts. Als resultaat van erfelijkheid ont- staat zo een lichaam. Dat moet men gaan bewonen. Daar moet men in bin-
69