Page 71 - BOEK SELG.indb
P. 71

Boek 1 ■ Kindertijd en adolescentiejaren [1861–1879]
zijn biografie. Beide waren zij niet zonder tragiek. De verhouding tussen de zich incarnerende geestelijke individualiteit van Rudolf Steiner en de gegeven condities werd gekenmerkt door een aanzienlijke onevenredigheid.
Het ‘Wiener Becken’
In zijn autobiografie schetst Rudolf Steiner zijn vader als een goedmoedig, “door en door welwillend” mens.24 Tegelijkertijd was Johann Steiner iemand die over een vurig temperament beschikte en voor wie het niet mogelijk was
zich innerlijk te verbinden met zijn werk in dienst van de spoorwegen; “... hij hield niet van zijn werk ...”. 25 Hij was zijn dienstverband aangegaan om- wille van zijn verbintenis met Franziska Blie en het gezin dat hij wilde stich- ten.
Het dagelijkse leven in de vertrekken van het stationsgebouw van de spoor- wegen met de lange dag- en nachtdiensten aan het telegrafeerapparaat, wa- ren eentonig en saai. De treinen die mogelijk voor enige afwisseling kon- den zorgen, kwamen in die tijd nog maar sporadisch binnen en de dwang die uitging van administratie en techniek was groot. Het had allemaal wei- nig of niets van doen met het leven in de bossen van Neder-Oostenrijk waar Johann Steiner nog maar enkele jaren geleden als boswachter en jager had gewerkt en zich thuis had gevoeld. Hij discussieerde graag over politiek en was blij wanneer hij in de dorpen waarheen hem zijn leven als spoorweg- beambte voerde onder de “notabelen” een gesprekspartner vond. Maar een- maal aangesteld bij de spoorwegen beschikte hij over nog maar weinig speelruimte om op eigen initiatief dingen te kunnen ondernemen.
In de spaarzame beschrijvingen over zijn familie doet Rudolf Steiner er voor wat betreft zijn moeder, van wie hij veel hield, vrijwel geheel het zwij- gen toe. Franziska Blie die een indrukwekkend gelaat had en in veel facet- ten op haar zoon leek, is als deel van zijn leven verborgen op de achtergrond gebleven.
Met liefde zorgde zij voor haar kinderen, voor haar man en voor het huis. Het was een leven dat zoals Rudolf Steiner benadrukte, weinig “geluksgoe- deren” kende. Zij had “een opgewekte natuur” noteerde hij ergens. Maar deze vrouw kende zonder twijfel ook de ernst van het leven. Toen Rudolf Steiner anderhalf was, keerde de familie weliswaar niet terug in het Waldvier-
24 Rudolf Steiner: Mein Lebensgang. [GA 28]o, p. 9. Ned. uitg., pp. 20 e.v. 25 Ibid.
71


































































































   69   70   71   72   73