Page 33 - AM200916
P. 33

12                                                                                  Djamars 15 sèptèmber 2020






                                                           E buki di Njoka (30)











                                                                                    Heer de ziekte zou laten ophouden — en zijn
                                                                                    jongens zou genezen.
                                                                                    Enkelen stierven.
                                                                                    Wat was de Missionaris daar bedroefd om !
                                                                                    Heel dikwijls op de dag ging hij naar ‘t kerkje.
                                                                                    Daar knielde hij neer op de trappen van ‘t altaar
                                                                                    — en vroeg aan Jezus, om zijn kinderen te behouden.
                                                                                    Ook in Iramba was de pest gekomen.
                                                                                    Het opperhoofd was gevlucht, met vele van zijn
                                                                                    mannen. Njoka ging niet mee. — De pest had Njoka
                                                                                    ook aangegrepen. Njoka bleef alleen in een hut achter.
                                                                                    Hij voelde, dat hij erg ziek was. En niemand
                                                                                    was er om hem te helpen. De tovenaar was
                                                                                    ook gevlucht.
                                                                                    Njoka lag alleen in de hut. En hij dacht toen
                                                                                    aan Toera, en aan de goede blanke. O, die zou
                                                                                    hem niet zo alleen laten — die zou hem genezen,
                                                                                    net als hij vroeger zijn been genezen had !
                                                                                    Njoka durfde niet naar Toera gaan. Neen, hij
                                                                                    had niet braaf geleefd.
                                                                                    Maar toen hij voelde, dat zijn ziekte nog erger
                                                                                    werd, dat hij ervan dood zou gaan — toen werd
                                                                                    hij bang. Hij wilde toch in de Hemel komen, bij
          De Missionaris wist, dat geen blanke bij dat                              de grote Geest.
          opperhoofd mocht komen. Hij zou zeker vermoord                            En Njoka wist nog, dat hij eerst gedoopt moest
          worden, want ‘t opperhoofd was een erge                                   worden. Ja, nu had hij spijt, dat hij weggegaan
          vijand van de blanken. Die meende, dat de blanke                          was uit Toera, weg van de goede blanke.
          kwam om hem zijn land af te nemen.                                        Hij probeerde nog te bidden — maar hij wist
          De Missionaris had zeer veel spijt, dat het                               niets meer van de gebeden, die hij in Toera
          zo met Njoka gegaan was. Njoka was zo’n                                   geleerd had.
          vlugge leerling. Al zijn moeite en zorgen voor                            Stil zat hij neer in zijn hut, en dacht aan de
          Njoka waren nu voor niets.                                                blanke. Opeens zei hij : „Ik ga naar Toera. De
          En dan — zou Njoka nu wel ooit christen                                   blanke is goed — misschien dat hij mij wil dopen.”
          worden ? Zou Njoka weer niet even slecht worden,                          Njoka ging uit de hut. Hij zou naar Toera gaan.
          als de andere negers — en dan was zijn ziel                               De weg was lang. Njoka was ziek en zo zwak.
          voor de duivel. Die gedachte maakte de Missionaris                        Heel langzaam waggelde hij vooruit. Dikwijls viel
          zo bedroefd. Nu kon hij niets meer doen,                                  hij neer. Dan bleef hij een tijd liggen.
          dan voor Njoka bidden, en de kinderen ook laten
          bidden. Dat deden ze ook veel.


          Njoka terug naar Toera.

          Meer dan een jaar was Njoka al uit Toera weg.
          Een erge ziekte was in ‘t land gekomen — een
          besmettelijke ziekte : de builenpest.
          De negers werden ziek en stierven er van.
          Er waren geen dokters om de ziekte tegen te
          gaan. De tovenaars konden met al hun kunsten er
          niets tegen doen.
          De pest werd erger en erger. Omdat de negers
          zo onzindelijk zijn, gaat zo’n ziekte veel gemakkelijker
          en spoediger verder. Hele dorpen stierven uit.
          Ook in Kaja kwam de ziekte.
          De negers gingen naar de Missionaris om hulp.
          Zo kwam de ziekte ook in Toera.
          Verschillende jongens van de missieschool werden
          door de vreselijke ziekte aangetast. De Missionaris
          verzorgde ze zo goed hij kon.
          Hij liet de andere kinderen bidden, dat O. L
   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37