Page 16 - Brochures_Lessen
P. 16
14
Mijnfavoriet:
De groene skeletkast Wat vingerkootjes gemist
TAMARA GRIFFIOEN (1992), studeerde Theatre & Education aan de Ho- geschool voor de Kunsten Utrecht (HKU). Tamara is theatermaker en drama- turg en als zzp’er mede werkzaam als museum- docent in het Nationaal Onderwijsmuseum.
De kast moet je plaatsen in de tweede helft negentiende, eerste helft twintigste eeuw. Op het moment dat dit soort leer- middelen in de klaslokalen kwam, vond er een kentering in het onderwijs plaats. Het ging niet meer alleen om het verhaal van de leerkrachten en de schoolplaten. Nee, kinderen dienden te leren om zelf dingen te zien en te ontdekken. Bijvoorbeeld door tijdens de biologieles een skelet te bekijken. Of opgezette dieren. Dat heet aanschouwelijk onderwijs.
Ons exemplaar is in ieder geval een vrouw en ze is best oud geworden. Dat kun je zien aan haar bekken, aan haar tanden en aan de slijtage van de botten. Het skelet komt waarschijnlijk uit Azië. Haar lichaam is door de nabestaanden verkocht aan handelaren, die de skeletten inscheepten en naar Europa brachten. Heel bijzondere handel, om het maar zo te zeggen. Onge- twijfeld ging het bij de nabestaanden in de regel om heel arme mensen. Onethisch, die handel, zeggen we nu, maar “de markt” (lees: het onderwijs) vroeg er wel om. Iedere zichzelf respecterende school wilde wel zo’n skelet, inclusief mooie kast, in huis hebben.
Mogelijk was die mooie vitrinekast er in dit geval niet meteen. Er is met dit skelet wat gerommeld en gesleept. Daarbij is wat materiaal verloren gegaan. Kinderen zien bijvoorbeeld al snel dat de vrouw enkele vingerkootjes mist. Of dat er een stukje verbindend ijzerdraad los zit. Het gebit van de vrouw is ook niet meer helemaal gaaf, maar dat was het waarschijnlijk op het moment van overlijden al niet.
Iedereen kan wat anders aanwijzen. Ik wijs altijd graag het kraakbeen op de onderste ribben aan. Hoe la- ger de rib, hoe meer die uit kraakbeen bestaat. Dat zie je goed, het is allemaal zo geprepareerd dat je kunt zien dat het inderdaad niet om echt hard botmateriaal gaat. Elders zie je dat in de botten ook kleine gaatjes zitten. Dat maakt het geheel bijna levend. In de moderne skeletten, van kunststof, is dat niet te imiteren, die zijn allemaal glad, puntgaaf, een beetje steriel zelfs. In ons skelet is als het ware het leven met al zijn functies, al zijn bijzonderheden, al zijn onvolkomenheden nog terug te vinden.
Fotografie Jan Koorneef
We gaan naar die grote groene kast toe, met een skelet, een menselijk skelet. Kijk, deze kast plus inhoud heeft echt in een klas gestaan tijdens een biologieles. Het is best fasci- nerend om hem tijdens rondleidingen te behandelen. tekst Tamara Griffioen
De meeste kinderen hebben wel eens een plastic skelet gezien. Bij mij op school hadden we er een die meneer Beentjes heette. Plastic of echt, vooral jongere kinderen leggen zelden een verband tussen zo’n skelet en dat wat goed verborgen zit in henzelf. Als ik dan zeg “dit was een echt mens”, dan zijn ze toch een beetje verbaasd. En dat het skelet “echt” is, heeft invloed op hoe ze het object ervaren. De meesten vinden het niet eng. Anderen wel een beetje. Het gaat bij die laatsten dan zelden om echt jonge kinderen, meer om pubers. Die wenden hun hoofd af, kijken om. Maar dan treffen ze het op deze plek in ons Onderwijsmuseum niet. Want achter hen staat de vitrine met kleinere skeletten en opgezette dieren.
Toch is er meestal de fascinatie en zijn er vragen. Zeker vanaf groep zeven en acht en bij kinderen van de middelbare school. Die kijken als het ware achter het uiterlijk, achter de façade: wie was deze mens, hoe oud was hij of zij, waar kwam die vandaan? En ook: hoe kwam zo’n skelet vroeger in een klaslokaal terecht? Die laatste vraag is eenvoudig te beantwoorden: je kon hem bestellen. Net zo goed als je nu complete skeletten kunt bestellen, van kunststof weliswaar, maar toch. In de negentiende en twintigste eeuw, toen nog met “echte” skeletten werd gewerkt, kon dat ook. In oude leermid- delencatalogus kom je ze tegen.