Page 44 - Vroege Herinneringen
P. 44
snor goed in met mijn wijsvinger. Ik deed zo lang mogelijk over het inzepen, de man had mij al een paar keer argwanend aangekeken en tenslotte moest ik wel met het mes beginnen. Ik pakte het mes en de slijpriem uit de la, zette het mes aan, althans probeerde dat, maar sneed gelijk de riem half door. Toen moest ik eraan geloven. Ik pakte de man bij zijn neus, zette het mes op zijn wang en dat mes zakte gelijk minstens een halve cm in. De man sprong woedend op, greep een handdoek om het bloeden te stelpen, gaf mij scheldend een trap onder mijn kont en ik kon gelijk mijn kleine celletje weer in. Einde van mijn kappersloop- baan. Ik was nog blij dat ik er zo van afkwam en de maten waren blij met de rookwaar die ik bij mij had. De dagen sleepten zich voort. Ik had de hoop al op- gegeven dat ik snel naar huis mocht. Gelukkig vonden ze mij als kapper wel goed genoeg om de gevangenen te knippen en werd ik overdag de cel uitge- haald om in de gangen te knippen. Dat gaf nog wat afleiding.
Nummer 5043
Toch nog vrij plotseling werd ik op transport gesteld, ik hoorde dat wij naar het concentratiekamp geplaatst werden. Onderweg daarnaartoe zocht ik naar een mogelijkheid om te ontsnappen, maar dat was uitgesloten. Wij kwamen onder zware bewaking aan in het kamp, moesten alles wat wij aanhadden inleveren en kregen een blauwwit gestreept pakje met een paar klompen en kwamen in een barak.
Gelukkig was ook mijn oom Jan Idzenga bij het transport, dat was een blij weer- zien. We werden kaalgeschoren en ingedeeld in een arbeidscommando. Hoewel het bitter koud was, was ik blij om buiten te zijn. Mijn oom was zeer be- zorgd om mij en gaf mij dikwijls de helft van zijn kleine portie eten, omdat hij vond dat ik het meer nodig had. Wij waren niet veroordeeld, niet voor een ge- recht geweest en waren zogenaamd ‘schutshaftling’, mijn nummer was 5043. Zo moest ik mij ook melden, geen naam, “Haftling 5043.” Je wist dus ook niet voor hoe lang je gevangen gehouden werd. Het geluk was een beetje met mij, want ik werd geplaatst in het garagecommando, een klein commando van twaalf man. Na het appèl, 's ochtends om zes uur, was het uittreden en marcheerden de commando's af naar hun werk. De omstandigheden in het kamp waren vre- selijk slecht. De bewakers met honden sloegen en schopten erop los. En alle dagen waren er doden. Het appèl elke morgen was een bezoeking. Als het aan- tal niet klopte, stond je soms uren in de houding en werd het kamp uitgekamd. Meestal werd er dan wel ergens een lijk gevonden dat dan op een kruiwagen naar de appèlplaats gereden werd en dan klopte het appèl.
42