Page 121 - In de ban van bloedstolling
P. 121

De fibrinemoleculen zullen als ge- volg van de ingreep door trom- bine aan elkaar hechten om lan- ge ketens te vormen. Uit deze ke- tens ontstaan onoplosbare fibri- nevezels, die het stolsel stevig bij- een houden.
De snelheid van zo’n enzymreac-
tie hangt af van twee meetbare eigenschappen van de relatie tussen het enzym en het substraat: hoe graag bindt het enzym aan het substraat en hoe vlot kan het enzym-substraatcomplex een product afleveren? De affiniteit van het enzym voor het substraat wordt uitgedrukt in de concentratie van het substraat waarbij het enzym voor de helft verzadigd is. Deze maat voor de affiniteit heet de ’Michaelis constante’ of Km.
Hoe kleiner die concentratie is hoe kleiner de Km en hoe gro- ter de affiniteit van het enzym voor het substraat. En dus hoe sneller de reactie verloopt. Veel stollingsreacties vinden bij- voorbeeld aan oppervlakten plaats waardoor het enzym en het substraat elkaar makkelijker vinden: de Km wordt dan kleiner.
De snelheid waarmee het product afgeleverd wordt door het complex wordt uitgedrukt in de hoeveelheid moleculen pro- duct die een een complex per minuut kan afleveren: de kata- lytische constante of kcat. Hoe meer moleculen afgeleverd, hoe hoger de kcat. En hoe sneller de reactie verloopt. Stollingsen- zymen worden vaak bijgestaan door co-factoren waardoor de kcat aanzienlijk toeneemt. Van Ca2+ was al duidelijk dat het zo’n versnellende factor is.
97


































































































   119   120   121   122   123