Page 54 - In de ban van bloedstolling
P. 54
De verwarring rond weefselfactor
Morawitz stelde vast dat het stollingsproces in gang wordt gezet door een niet nader bepaalde stof die vrijkomt na weefselbeschadiging. Hij noemde deze stof trombokinase. Het werd later ook als tromboplastine, weefselfactor en factor III omschreven. Deze stof werd voor experimenten uit weef- selextracten, meestal hersenen, verkregen. Later bleek het te bestaan uit fosfolipiden en het eigenlijke weefselfactor – in jargon het Engelse tissue factor of TF. Beide stoffen spelen een belangrijke rol, maar alleen weefselfactor kan stolling initiëren. Pas in de jaren tachtig werd dit geheimzinnige eiwit gezuiverd en exact gelokaliseerd in lichaamsweefsel dat dichtbij bloedvaten ligt en met name in organen zoals longen en hersenen.
Een klein decennium later ontdekte Quick dat als een plas- mamonster gedurende lange tijd in de vriezer werd bewaard, het een langere stollingstijd verkreeg – zoals gemeten met zijn protrombinetest. En dit terwijl bekend was dat protrombine stabiel blijft bij wisselende temperaturen. Quick concludeerde dat bloedstolling afhankelijk is van een nog niet bekende insta- biele stollingsfactor die bij langdurig bewaren verloren gaat. In 1943 zou deze factor door de Noor Paul Owren worden ont- dekt en ingepast in Morawitz’ model als vijfde stollingsfactor of factor V – naast fibrine, trombine, Ca2+ en weefselfactor. Met deze waarneming was een belangrijke volgende stap gezet in de beschrijving van stollingsfactoren die in een reeks bioche- mische reacties uiteindelijk fibrine vormen.
30