Page 106 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 106
Hoofdstuk VIII
Bloedstolling, stiefkind van de hematologie? Jan Wouter ten Cate als erflater
Voorgaand citaat heeft de kenmerkende aanhef van een ingezonden brief in het medische tijdschrift The Lancet. Daarbij wordt gereageerd op een eerdere publicatie van de Engelse bloedplaatjesonderzoeker John O’Brien. De Nederlandse schrijvers van de ingezonden brief vertegenwoordigden zowel de gevestigde orde, in de persoon van Simon I. de Vries, als een jonge, opkomende generatie, in de persoon van Jan Wouter ten Cate. Laatstgenoemde was he- matoloog en hoofd van de Bloedtransfusiedienst van het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam en Ten Cate werkte bij hem aan een hematologisch proefschrift.
Wat de auteurs in die brief aan de orde stelden was dat er in laboratoria een enorm scala aan testen werd ontwikkeld, maar dat de relevatie ervan voor de klinische praktijk vaak on- duidelijk was. Waar zij met name op wezen was dat de neiging ontstond om elke test die iets nieuws uitwees te koppelen aan een bepaald klinisch beeld - aan een afwijking of ziekte. Zo hadden zij waargenomen dat twee patiënten met een sterke neiging tot bloedingen afwijkende uitslagen vertoonden in bloedplaatjestesten. Na bloedtransfusie was de bloedingstijd van die patiënten, die werd gemeten door het maken van een sneetje in de arm, teruggekeerd naar normaal terwijl één van de bloedplaatjestesten abnormaal bleef. De Vries en Ten Cate con- cludeerden dat de relevantie van die bloedplaatjestest voor de klinische praktijk, namelijk het beheersen van de bloedingen, er dus niet was. Zij waarschuwden ervoor om die test klinische betekenis toe te kennen!
De twee auteurs roerden een uiterst belangrijk thema aan in de relatie tussen de natuurwe- tenschappen - gesymboliseerd door de laboratoriumtest - en de geneeskunde: wat betekenen al die experimenten in het laboratorium nu eigenlijk voor de klinische praktijk? Of meer con- creet, hoe moeten we de testresultaten evalueren? Overeenkomstige problemen hebben we ook in voorgaande hoofdstukken zien opduiken.
We hebben het fenomeen van de bloedstolling tot dusverre vooral beschouwd zoals zich dat afspeelt in plasma, dat wil zeggen in bloed dat celvrij is gemaakt - een situatie die met recht in vitro kan worden genoemd. We hebben gezien dat met het bestuderen van de bloed- stolling in plasma tal van belangwekkende observaties werden gedaan. Bloedstollingsfactoren zoals protrombine, tromboplastines, fibrinogeen, et cetera werden geobserveerd en gekwan- tificeerd; plasmacomponenten zoals Anti hemofilie Factor / Globuline, PIVKA’s, et cetera, werden geïsoleerd.
Anderzijds was uit microscopisch onderzoek al heel lang bekend dat ook cellulaire com- ponenten van het bloed een belangrijke rol spelen bij het vormen van een bloedvatafsluitende prop bij vaatwandbeschadiging. Een belangrijke cellulaire component hierbij zijn de trombo-