Page 145 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 145

X. Mochtar, Van Mourik en Bouma 133
hemostase-onderzoek in Nederland tot stand was gebracht (op de geschiedenis van enkele overlegnetwerken wordt later teruggekomen in hoofdstuk XX).
Het resultaat van die versmelting van het werk in Amsterdam en Utrecht was tweeërlei. In de eerste plaats leidde dit tot een molecularisering van het hemostase-onderzoek. De fac- toren die bekend waren uit de hemostase werden voortaan bestudeerd in moleculaire termen, dat wil zeggen met fysisch-chemische apparatuur waarmee dergelijke entiteiten op macro- moleculair niveau gekarakteriseerd konden worden. Zo werden ze bijvoorbeeld aangeduid in termen van molecuulgewicht. Uiteraard was dit een ontwikkeling die wereldwijd plaatsvond, maar Nederlandse onderzoekers konden op dit terrein van cutting edge science goed mee- komen. Het tweede gevolg was dan ook dat Nederlandse onderzoekers als key note speakers werden uitgenodigd op belangrijke internationale conferenties en dat zij hun werk in goe- de tijdschriften gepubliceerd kregen. En dit leidde er weer toe dat de onderzoeksgroepen in Utrecht en, in mindere mate, Amsterdam in menskracht sterk konden uitbreiden.
In dit hoofdstuk beginnen we met het vroege werk in Nederland aan de ziekte van von Willebrand - meer in het bijzonder dat van Van Creveld en zijn ‘opvolger’ Mochtar. Daarna beschrijven we de groep van Mochtar met zijn promovendus Van Mourik. In paragraaf drie bespreken we het werk van Van Mourik en Bouma als team. Tenslotte geven we een kort over- zicht van de onderzoeksprogramma’s die ieder van deze twee afzonderlijk zou ontwikkelen. Van Mourik zou dat werk gaan doen op het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusie- dienst (CLB) in Slotervaart-Amsterdam. Met name Bouma zou vanuit Utrecht sterke inter- nationale contacten uitbouwen waar zijn promovendi later als post-docs heel veel plezier van hadden.
X.1 De ziekte van von Willebrand als atypische bloederziekte
Alvorens de ziekte van von Willebrand te behandelen is het goed nog even terug te gaan naar de prehistorie van het hemofilie-onderzoek - dat wil zeggen de tijd waarin nog niet duidelijk was dat hemofilie wordt veroorzaakt door het ontbreken van een stollingsfactor. In een arti- kel uit 1934 schetste Van Creveld de onzekerheid die indertijd heerste over die oorzaak. Van een aantal parameters was, aldus Van Creveld, uitgesloten dat zij een rol zouden spelen. Bij hemofilie was vastgesteld dat het fibrinogeengehalte en het kalkgehalte van het bloed nor- maal werden bevonden en dat ook het aantal bloedplaatjes normaal was. Vandaar dat ook de bloedingstijd normaal was. Voorts, dat de weerstand der haarvaten normaal was evenals het gehalte aan anti-trombine en trombokinase (nu: Stuart-Prower factor of factor X geheten). Wat echter wél was waargenomen was een verlenging van de cephalinetijd (in het Engels thromboplastin time).
Voor wat betreft de oorzaak van hemofilie zag Van Creveld in de jaren dertig van de vo- rige eeuw twee hypothesen tegenover elkaar staan. De verlengde stollingstijd kon worden verklaard met een bloedplaatjes-theorie maar ook vanuit een plasma-theorie. Volgens de eer- ste hypothese zou er een primaire abnormale weerstand van de bloedplaatjes kunnen bestaan waardoor deze de voor de stolling noodzakelijke stoffen vertraagd afgeven. De tweede hypo- these was - en dit behoorde tot de plasmatheorie - dat het voorstadium van het stollingsferment bij de hemofilie zich in een abnormale toestand bevond of, als tweede optie, dat er een andere abnormale factor in het plasma aanwezig was. Natuurlijk was ook een combinatie van beide theorieën mogelijk.2 Eerder hebben we gezien dat in de jaren veertig het ontbreken van fac- tor VIII in hemofiel bloed als oorzaak van de ziekte werd achterhaald en dat er in het begin van de jaren vijftig een differentiatie werd gevonden tussen hemofilie A en B, waarbij in het


































































































   143   144   145   146   147