Page 151 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 151

X. Mochtar, Van Mourik en Bouma 139
plasmapreparaten te testen.
Belangrijk was, aldus Bouma in een interview, dat de vraagstelling dus uit de kliniek
kwam; dat was een uitgangspunt dat altijd in de groep van Sixma zo bleef. Dat had te maken met het feit dat ze daar werkten in een diagnostisch laboratorium. Er kwamen patiënten binnen met onbegrepen bloedingsneigingen en dan wilde men weten: ‘Waar komt dat door?’ Vervol- gens werd er een promovendus op gezet en vaak kwamen daar hele aardige dingen uit voort. In Utrecht was het contact met de kliniek altijd een heel vruchtbare voedingsbron geweest (in Maastricht ging het heel anders want daar begon men pas in 1974 en was de kliniek een reeds gevestigd instituut zodat de kloof moeilijker was te overbruggen). Klinische problemen werden als uitdaging door de biochemici opgepikt. Er werden patiënten opgeroepen; er werd bloed afgenomen; er werd een testje gedaan met mogelijk een afwijkend resultaat. Interes- sant! Sixma was overigens slechts tien jaar ouder dan Bouma, hetgeen een gelijkwaardige arbeidsverhouding in het lab - in de ogen van laatstgenoemde - voor de hand liggend maakte.
In het interview met Bouma kwam nog een opmerkelijk punt aan de orde dat de ‘verschui- ving van de macht’ in het wetenschapslandschap - van klinisch naar biochemisch - illustreert. Het duo Sixma / Bouma had bij ZWO / FUNGO een onderzoeksvoorstel ingediend om bloed- eiwitten en stollingsfactoren van patiënten met de ziekte van von Willebrand te isoleren en te analyseren. De Nijmeegse klinisch hematoloog Clemens Haanen was betrokken bij het bestuur van FUNGO en reageerde nogal heftig afwijzend op dit voorstel. Naar zijn mening was het onmogelijk om voldoende materiaal van dergelijke patiënten te winnen, zodat hij het Utrechtse voorstel als onrealistisch terzijde wilde schuiven. Klaarblijkelijk had Haanen nog niet in de gaten welke miniaturisering er binnen de biochemie gaande was. Chromatografie en elektroforese waren in rap tempo veel efficiënter geworden zodat men met minieme hoe- veelheden betrouwbare observaties kon doen. En de immunologie was met zijn specifieke antistoffen een uitermate gevoelig instrumentarium geworden. Clinici stonden over het al- gemeen ver van deze laboratoriumrevoluties af, maar J. Schoenmakers - promovendus van Haanen - zou in Nijmegen spraakmakend werk met dergelijke technieken gaan verrichten.18
Inmiddels hebben we in hoofdstuk VIII al kennis gemaakt met aggregatietesten voor bloedplaatjes waarbij effecten van stoffen op bloedplaatjes werden waargenomen. Een varia- tie op dit thema was de test met glasparels die door Salzman en Bowie was ontwikkeld.19 Deze behelst de retentie van bloedplaatjes in een glasparelkolom. Vers afgenomen heparinebloed wordt door een slang, gevuld met gestandaardiseerde glasparels, gepompt. De bloedplaatjes verkleven aan het glasoppervlak, waardoor het plaatjesaantal tijdens de passage van het bloed door de kolom afneemt. Deze bloedplaatjesadhesie is afhankelijk van de von Willebrand- factor. De normaalwaarde is een retentie van 60 tot 100%; verlaagde waarden worden waar- genomen bij de ziekte van von Willebrand, bij de ziekte thrombastenie van Glanzmann en bij uremie.
Het duurde enige tijd voordat Bouma de glaspareltest reproduceerbaar had gekregen maar tot zijn grote opluchting vertoonde plasma van patiënten met de ziekte van von Willebrand een uitslag afwijkend van de test met normaal bloed. Vervolgens werd gevonden dat normaal cryoprecipitaat een afwijkende in vitro-test met het bloed van een patiënt met de ziekte van von Willebrand corrigeerde. Cryoprecipitaat dat was bereid uit plasma van een patiënt met de ziekte van von Willebrand corrigeerde de afwijking in de glaspareltest niet.
Cryoprecipitaat werd, zoals we hebben gezien, in die tijd gebruikt om hemofiliepatiënten te behandelen, omdat het een hoge concentratie factor VIII heeft. Rond diezelfde tijd hoorde Bouma een verhaal van Jan van Mourik op een bijeenkomst van een federatieve vergadering van medisch-wetenschappelijke verenigingen (Federa) in Rotterdam. Daar vertelde de biofy-


































































































   149   150   151   152   153