Page 86 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 86
74 Bloedstolling en bloedingsneiging
zouden worden, waren van de partij: D. Collen uit Leuven, F. Josso uit Parijs, K.G. Mann uit Rochester, Minnesota, J.W. Suttie uit Madison, Wisconsin, en M. Verstraete uit Leuven. Ook J. Stenflo van de afdeling Klinische Chemie van de Universiteit van Lund (Malmö, Zweden) hield een lezing.
Net als Hemker had Stenflo studie gemaakt (kadertekst VI.1) van normaal protrombine en van wat er gebeurt als er antistollingstherapie wordt gegeven met indirect werkend di- cumarol. Waar Hemker langs kinetische weg het bestaan van afwijkend protrombine onder antistolling had aangetoond, was Stenflo in staat geweest om het product zelf te isoleren en te karakteriseren. Daarbij had hij gevonden dat het aminoterminale uiteinde van protrombine een aantal bijzondere glutaminezuurresiduen bevat, namelijk gamma-carboxyglutaminezuur, dat wil zeggen glutaminezuur met een extra carboxylgroep op de gammapositie. Daardoor was het ‘normale eiwit’ erg goed in staat om calciumionen te binden. Het abnormale pro- trombine - dus zonder gamma-carboxyglutaminezuur aan het uiteinde - deed dat veel minder. Bovendien, zo schreef Stenflo in de proceedings van de conferentie die in 1975 verschenen, waren een dergelijke structuur en de bijbehorende afwijking onder antistolling ook gevonden bij de factoren IX en X. De extra gamma-carboxylgroepen leken dus zeer belangrijk voor calciumbinding, een noodzakelijk verschijnsel voor de bloedstolling.27
In het hol van de PIVKA-leeuw had Stenflo dus gesproken over de chemische structuur van het abnormale protrombine onder de conditie van dicumarol-toediening. Hemker was uiteraard niet blij dat binnen zijn groep het ontbreken van carboxylering in het voorloper- molecuul niet was onderkend. Maar vooral voelde hij zich miskend omdat Stenflo in zijn publicaties niet expliciet refereerde aan de term PIVKA voor het abnormale eiwit zoals dat uit de kinetische studies naar voren was gekomen. Op grond van absorptiestudies had Stenflo geconcludeerd dat Hemker et al. mogelijk een andere voorloper hadden waargenomen.28 In ieder geval vermeed Stenflo de naam PIVKA. In een brief aan Hemker gaf hij hiervoor onder meer de volgende reden: ‘I hope you do not mind that I have not used the term PIVKA for the abnormal forms. The reason is that in my experience most biochemists regard blood coagu- lation with scepticism and our nomenclature with roman numerals, factors and abbreviations makes it no better. Therefore I have used the terms abnormal and dicoumarol-induced even though they are long and clumsy’.29
VI.5 Slotbeschouwing
Het binnenhalen van Coen Hemker door Fredi Loeliger in diens stollingslaboratorium was enerzijds het begin van een trend die zich overal in de wereld voordeed: medisch onderzoek was niet alleen meer voorbehouden aan arts-onderzoekers. Chemici, biochemici, biofysici en moleculair biologen werden aangetrokken. Anderzijds moesten die nieuwelingen zich nog maar bewijzen. Het was op voorhand niet uitgemaakt of het iets zou opleveren. Het raakvlak tussen geneeskunde en de natuurwetenschappen is al snel een breukvlak waarover met moeite bruggen kunnen worden geslagen. We hebben Hemker aangehaald daar waar hij zegt dat hij met zijn stollingsbiochemie de praktiserend arts maar moeilijk kon bereiken. Biochemische informatie werd pas relevant wanneer dat kon worden vertaald in diagnostiek en therapie.
In 1968 werd informeel het werk van Hemker gestart dat zou worden aangeduid als Cardiobiochemie. Dat betekende dat hij niet meer de hoofdverantwoordelijke zou zijn voor Loeligers laboratorium voor stollingsbiochemie. Loeliger vroeg hem of hij niet een modus zou kunnen vinden om zijn ervaring voor dat lab niet verloren te laten gaan, waarop hij antwoord- de dat het hem een ‘eer en genoegen’ zou zijn de supervisie erover te blijven waarnemen.30