Page 85 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 85
VI. Loeliger en Hemker 73
Aan het eind van de jaren 1960 was Hemker opgevallen als beloftevol biochemisch onder- zoeker en werd hij door anderen dan Loeliger ‘gespot’. In 1939 was H.A. Snellen gepromo- veerd op een proefschrift over röntgendiagnostiek van hartklachten. Al snel na de oorlog vroeg de hoogleraar Interne Geneeskunde in Leiden, Jaap Mulder, Snellen om een aparte afdeling Cardiologie op te richten. In 1955 werd Snellen buitengewoon hoogleraar in de Cardiologie en vier jaar later werd hij in Nederland de eerste hoogleraar op een gewone leerstoel in dat vak. In 1969 trok hij Hemker aan om het Leids Laboratorium voor Cardiobiochemie op te richten.25
VI.4 Terug naar biologische complexiteit
Het inzicht dat de bloedstolling niet simpelweg verloopt via een enzymcascade-proces maar dat biochemische complexvorming essentieel is, heeft ongetwijfeld de geneeskunde verder geholpen. Bijvoorbeeld leidde het tot het optimaliseren van stollingstijdbepalingen teneinde een optimale antistollingsbehandeling in te kunnen stellen. Maar ook de biochemie en de fysiologische chemie kwamen verder met het inzicht dat driedimensionale structuren belang- rijk waren. De biochemie was in de 19de eeuw begonnen als de chemische studie van een biologische ‘soep’ en was een respectabele wetenschap geworden door haar objecten van studie steeds beter te zuiveren. Klaarblijkelijk was dat onderzoeksprogramma doorgeschoten en moest er nu weer biologische complexiteit in worden teruggebracht.
De oprichting van het Leids Laboratorium voor Cardiobiochemie in 1969 was een duide- lijk teken aan de wand dat een molecularisering van de medische disciplines op gang kwam. In 1969 werd Hemker benoemd op een lectoraat onder de paraplu van Snellen, dat luidde: ‘Het geven van onderwijs in de interne geneeskunde, met een bijzondere opdracht voor de biochemie van hart- en vaatziekten’. Het beoefenen van natuurwetenschap binnen de genees- kunde was bijzonder complex, zoveel had het bloedstollingsonderzoek wel duidelijk gemaakt. Maar ook het overbrengen van verworven biochemisch inzicht naar de kliniek was zeker niet gemakkelijk. Hierover zei hij in zijn oratie: ‘Ik ken weinig dingen die verdrietiger zijn dan een medicus in heldere termen - [in] biochemische termen dan altijd - uit te leggen dat men een probleempje heeft opgelost om dan te horen: “Nou, dat is voor mij te ingewikkeld en trouwens, wat heb ik er aan in de praktijk?”.’26
Hemker zag in zijn lectoraat en in het laboratorium dat daarop officieel werd opgericht, een uitgelezen kans om zowel de medische wetenschappen als de biochemie verder te helpen. Daarvoor zag hij een metafoor in het protrombinasecomplex, waarbij verschillende factoren bij elkaar gebracht worden op één locatie. Alleen wanneer geneeskunde en natuurwetenschap bij elkaar werden gebracht was er katalytische activiteit te verwachten. Hemker zou echter al snel weer een nieuwe carrièrestap maken. In 1973 werd hij gevraagd om samen met een zevental medici een universitaire medische opleiding in Maastricht op te zetten; de integra- tie van de biochemie met de kliniek zou daar echter moeilijker blijken dan in Leiden (zie hoofdstuk XI).
Toen Hemker er eenmaal voor koos om in Maastricht zijn wetenschappelijke carrière voor te zetten, zal het niet verbazen dat hij ook deze zuidelijke locatie internationaal op de weten- schappelijke kaart wilde zetten. Hoewel de tiende Boerhaave-bijeenkomst voor ‘Postgraduate Medical Education’ in mei 1974 in Leiden werd gehouden, gebeurde dit wel in samenwer- king met het ‘Inter Limburgs Post Universitair Centrum’. Het onderwerp was Prothrombin and related coagulation factors, een thema waaronder zijn kinetische studies en de PIVKA’s vielen. Tal van internationale wetenschappers die in het veld zeer bekend waren, of dat nog