Page 15 - MEDIA MONITORING JULY 13, 2018
P. 15
14 Antilliaans Dagblad Vrijdag 13 juli 2018 Feuilleton
DE MEMOIRES VAN TATAIS Verkoop zoutpannen (97)
DOOR LODEWIJK DANIEL GERHARTS
Bij de Snelpersdrukkerij In juni was het water in de
Oranje Pan zo ver verdampt, dat men het zout uit die Pan kon verwijderen.
Dat gebeurde met de hand. De arbeiders gingen op blote voeten, met opgestroopte broek of in korte broek de pan in, gewapend met een pie- khouwel, een platte schop en een kruiwagen. De laag zout was nog bedekt met een dun laagje water, doch was zo hard dat het met de piekhouwel opgebroken moest worden. Met de kruiwagen werd het op de lage dijkjes gestort waar het tot vrijdag bleef liggen uitdruipen, doch ook om de roze kleur, die veelal aanwezig was door de inwerking van de zon te laten verdwijnen. Op vrijdag werd het zout in krui- wagen geladen, elke kruiwa- gen bevatte een half vat (een vat was 130 kg, dus een krui- wagen ongeveer 65 kg.) en werd het naar de kust gereden waar het op een grote hoop in de open lucht werd gestort. Daar stond dan de opzichter, die de kruiwagens van elk telde. Aan het einde van de dag kregen zij een papiertje waarop het aantal kruiwagens stond vermeld, doch ook de prijs per kruiwagen. Men betaalde namelijk voor de vakken die dicht bij de weg lagen. 12,5 Cent per vat en dat liep op tot 25 cent per vat voor de vakken die aan het einde van de pan lagen.
Zodra de Oranje Pan klaar was ging men naar de Witte Pan, die altijd later gereed was voor het oogsten omdat de laag water daar dieper was. Was het een gunstig jaar, dus een jaar waarin de regen niet te vroeg begon, dan kon men in de Oranje Pan nog wel een tweede oogst halen. De pan- nen waren vevuild en ik be- sloot een paar vakken te laten schoonmaken. Dat was een kostbare geschiedenis. Over de volle breedte en lengte moest men de modder die zich in een vak verzameld had, met kruiwagens naar de kant rij- den.
Ik meen dat het schoonma- ken van een vak rond 750 gulden kostte. Het was slechts mogelijk elk jaar in elke pan twee vakken schoon te maken. Men kreeg natuurlijk prachtig zout uit zo’n schoongemaakte pan.
Omstreeks 1935 was de toestand op Bonaire slecht. Ook het zout was bijna onver- koopbaar. Ik vroeg aan de Gouverneur een lening van 10.000 gulden om zout te garen. Het zou als onderpand blijven liggen, doch ik moest ook als borg tekenen.
van de Gebr. Belinfante
te ’s Gravenhage werd in het jaar 1867 een brochure gedrukt getiteld ‘Het Eiland Bonaire met een Schetskaart’. Het bevatte een omschrij-
ving van de kavels en de voor- waarden van verkoop ‘van
het meerendeel der Domein- gronden en Zoutpannen, aldaar. De Verkoop was be- paald op 1 september 1868’. Ter aanbeveling schreef men in deze brochure: ,,Het eiland Bonaire, hetwelk zijn naam ontleent aan zijne gezonde ligging, behoort met de eilan- den Curaçao en Aruba bene- denwinds, en St. Martin, St. Eustatuis en Saba bovenwinds, tot de kolonie Curaçao.
Het ligt eene halve dagreis beoosten het eiland Curaçao en op gelijken afstand van
de kust van Venezuela. Het bezit aan de Oost-, Zuid- en Westkust goede baaien, die doorgaans veilig tot ligplaats van schepen kunnen dienen, alleen in het geval van zeld- zaam waaiende zuiden- en westenwinden minder veilig zijn. Het eiland is voor het groter deel zeer beschrijk
aan Brazilie- of ver hout en watapana (dividivi) boom. Men vindt er vele zoetwater- putten, waardoor het bijzon- der geschikt is voor veeteelt
en houtvelling op grote schaal.”
Zoutpannen
,,Het meest belangrijk zijn echter de aan de Zuidwestzij- de des eilands gelegen zout- pannen en de terreinen om nieuwe exploitatiën van dat artikel aan te leggen. Tot dus- verre werd het eiland Bonaire alleen beheerd als eene Gou- vernement plantage van Curaçao, in dien zin dat alle producten, van welken aard ook, aan de koloniale kas toe- vloeiden. Bijzonder eigen- dom van gronden bestond er niet; alleen werden bij vergun- ning van het bestuur van Cu- raçao kleine percelen gronds aan particulieren, op aanvrage uitgegeven, om die te bebou- wen of om er gebouwen te stellen. Uitvoer anders dan naar Curaçao was verboden. Eene nieuwe regeling van den kolonialen regeringsvorm voor de kolonie Curaçao, waar- bij ieder der genoemde eilan- den meer zelfstandig is gewor- den, bracht ook voor Bonaire eene nieuwe organisatie me- de, en belet dat het langer in den staat van afhankelijkheid van Curaçao blijve; terwijl
het bovendien in het belang der vrije ontwikkeling des eilands wordt geacht, dat het
De arbeiders gingen op blote voeten, met opgestroopte broek of in korte broek de pan in, gewapend met een piekhouwel, een platte schop en een kruiwagen.
stelsel van gouvernements- exploitatie opgegeven worde. Dit alle heeft aanleiding gege- ven, dat het Nederlandsch Gouvernement te rade is ge- worden het grondbezit op kleine en groote schaal toe te laten en daartoe het grooter deel der domeingronden in het openbaar aan de meestbie- dende te verkopen, en even zo de zoutpannen en de daarvoor terreinen.”
Al met al een nogal overdre- ven gunstige voorstelling van zaken.
Enige jaren tevoren, op 1 juli 1863, waren 607 gouver- nementsslaven en 151 particu- liere slaven in vrijheid gesteld (Joh Hartog pag. 184). Voor de particulieren slaven werd 30.200 gulden aan de eigena- ren betaald. 1.200 gulden werd nimmer betaald. Voor al deze mensen had het Gouver- nement (en particulieren) de zorg gehad. Nu waren ze vrij en moesten door arbeid hun brood verdienen.
Het gevolg was dat velen tegen hongerlonen in dienst van hun vroegere meesters overgingen, waarbij de vroege- re slaven van het Gouverne- ment ook nog op de arbeids- markt kwamen.
Veiling
woorden ‘een nieuwe regeling van de kolonialen regerings- vorm, waarin Bonaire meer zelfstandig zou worden en niet meer afhankelijk zou zijn van Curaçao en de vrije ontwikke- ling van het eiland zou worden bevorder’.
Nu die vrije ontwikkeling heeft Bonaire nog tachtig jaar aan den lijve ondervonden! Bonaire bleef al die jaren een onderhorig bezit van Curaçao! Het is lang geleden dat het eerste zout van Bonaire naar Europa werd vervoerd. Dat eerste zout werd verkregen toen in 1624 een vloot onder commando van Boudewijn Hendricksz in dienst van de West-Indische Compagnie Bonaire aanliep (The Dutch in the West Indies van Corenlis C. Goslinga).
De kroniekschrijver Ioannes de Laet had een beschrijving gegeven van diverse eilanden in het Caraibisch gebied waar zoutpannen aanwezig waren of konden worden gemaakt. Vele schepen voeren uit van de Lage Landen op zoek naar zout, dat niet meer uit Zuid- Europa en de noordkust van Afrika kon worden ingevoerd door de oorlog die met Spanje woedde en zo kwamen reeds in 1624 drie schepen terug volgeladen met zout uit Bonai- re!
Bezit Herrera Hermanos
Toen ik in 1931 te Bonaire aankwam, waren de pannen in het bezit overgegaan van de firma Herrera Hemanos. Het verhaal wil, dat de vorige eige- naren in Nederland woonden en dat zij een familielid H.J.C. Bodenburg Hellmund naar Bonaire zonden om daar eens orde op zaken te stellen. Veel heeft hij niet kunnen doen. Japie Bodenburg Hellmund stond in 1931 nog bekend als mal mucha (slechte jongen)
omdat hij nogal bruut met de arbeiders omging. Prachtige verhalen werden over hem verteld.
De pannen waren verwaar- loosd. Er waren nog twee, de Witte Pan en de Oranje of Rode pan. De Witte pan werd Caballero genoemd, want
die had het beste zout. De Oranje pan werd ook wel ge- noemd Peliké, de verbastering van de naam Pedro Kelky,
die vroeger opzichter was geweest.
De pannen bestonden uit grote rechthoekige, door een dijk omgeven stukken en het zoutmeer. Verscheidene hectaren in oppervlakte. Deze pannen waren weer verdeeld in vakken van naar schatting 25 meter bij 25 me- ter, door middel van lagere stukjes.
Na de regentijd werden de sluizen geopend en werd het zoute water in de pannen gelaten. De Oranje Pan ont- ving het wate door middel van een kanaal rechtstreeks uit zee. De Witte Pan ontving het water uit het Pekelmeer. Met verschil was dat het water uit het Pekelmeer stilstaand water was en tot rust was gekomen, zodat vaste stoffen naar de bodem waren gezonken. Daar- om was het zout dat uit de Witte Pan werd gekregen ongeveer zeven procent zui- verder dan dat van de Oranje Pan.
Bij de veiling op 1 september 1868 werd op de zoutpannen geen aannemelijk gedaan (Dr. J. Hartog bladz.233) en de verkoop ging dus niet door. een jaar werd wederom een poging ondernomen en we- derom zonder succes. Later werden de pannen onder- hands verkocht voor 150.00 gulden aan E.B.F. Hellmund. Als klap op de vuurpijl stelde Curaçao een uitvoerrecht van 10 procent op het zout plus een grondbelasting van 1.500 gulden in. Dat stond niet in de brochure en zo werd getoond wat bedoeld werd met de
Na
Oranje Pan:
- 89,17% keukenzout - 2,01% calciumoxyde - 0,55% magnesium
Witte Pan:
- 96,29% keukenzout - 0,98% calciumoxyde - spoor magnesium