Page 124 - BOEK SELG.indb
P. 124
Rudolf Steiner — Leven en Werk ǁ Band I
den opgeworpen stuitten bij Ru- dolf Steiner op een “grenzeloze inte- resse”. Met name de vraag “wat de menselijke rede vermag te presteren voor het verkrijgen van een werke- lijk inzicht in het wezen van de din- gen”. In het begin nog onkritisch en in volle verering bestudeerde hij Kant elke vrije minuut die hij had. Zowel tijdens de les, door uitge- scheurde bladzijden van de Reclam uitgave in zijn geschiedenisboek te leggen, als in zijn vakantie:
‘In de vakantie werd de Kantlectuur ijverig voortgezet. Bepaalde blad- zijden las ik meer dan twintig keer achter elkaar. Ik wilde tot een oor- deel komen over hoe het denken van de mens zich verhoudt tot het
scheppen van de natuur.’ 131
Het lezen van de zentienjarige was
noch filosofisch-geschiedkundig ge iveerd, noch filosofisch in engere zin. Het had een existentieel karak-
ter. Voor Rudolf Steiner was sedert het begin van zijn adolescentiejaren de vraag naar de aard van het denkvermogen van de mens tot dringende pro- bleemstelling geworden; zowel de kwaliteit en kracht ervan met betrekking tot de waarheidsvinding, als zijn verhouding tot de wereld van de zintui- gen. Het bestaan van een zuiver geestelijke wereld van begrippen en ideeën, van krachten en wezens, was voor hem als innerlijke ervaring evident. Twij- felachtig en problematisch echter, was de relatie tussen deze wereld en die van de aardse natuurvoorwerpen en gebeurtenissen in ruimte en tijd. Maar ook de verhouding ervan tot onder andere de heersende natuurwetenschap- pelijke begrippen en theorieën als onderdeel van het voorstellingsleven.
131 Ibidem p. 39. Ned. uitg., p. 42.
124
© Rudolf Steiner Archiv, Dornach

