Page 128 - BOEK SELG.indb
P. 128

Rudolf Steiner — Leven en Werk ǁ Band I
Een niet-relevante werkelijkheid?
Een eigen ruimte en waardigheid kon Immanuel Kant de natuurlijke wer- kelijkheid niet toerekenen. Met het oog op de kenactiviteit van de mens moest hij deze werkelijkheid als niet relevant beschouwen. Bij hem ging het om de analyse van de mate van zekerheid van de kennis in het subject van de mens, dat wil zeggen om het helder maken van de structuren en voor- waarden voor het verrichten van wetenschappelijk werk.
Anders dan de negenjarige Rudolf Steiner, rekende Kant ook de wiskunde en de meetkunde tot het gebied van de “zintuiglijke kennis” en ging daar- bij te werk volgens de lijnen van een “pragmatisch georiënteerde antropo- logie”. Zelfs het gebied van de religie interesseerde hem alleen nog “binnen de grenzen van de zuivere rede” en als een aangelegenheid van de moraal. Zeker in de tijd dat hij zijn drie grote kritieken135 schreef. Hij sprak en schreef over een “praktisch en moreel geloof van de rede” en maakte daar- mee alle inhouden van de christologie en alle sacramentele verrichtingen krachteloos:
‘... alles wat de mens naast een goede levenswandel nog denkt te kunnen doen om God welgevallig te worden, is zuivere religieuze waan en schijn- dienst aan God.’ 136
Daarentegen had Rudolf Steiner nog het meest in de handelingen van de cultus van de katholieke kerk in Neudörfl een zintuiglijke weerschijn erva- ren van wat hij op oorspronkelijke wijze in de geestelijke wereld beleefde.
Ook in Wiener Neustadt waren de godsdienstlessen van belang voor hem. Het waren niet Kants beschouwingen, maar de opgenomen religieuze inhouden die zijn ziel tegemoet kwamen en door hem al vragend verder wer- den ontwikkeld:
135 In zijn drie ‘Kritieken’ ontwikkelt Immanuel Kant (1724-1804) langs trans- cendentaal filosofische weg kentheoretische voorwaarden die volgens hem het uitgangspunt dienen te zijn bij het beantwoorden van de drie volgende vragen: (i) ‘Wat kan ik weten?, (ii) ‘Wat moet ik doen? en (iii) ‘Wat mag ik hopen?’; achtereenvolgens respectievelijk in zijn: (i) Kritiek van de zuivere rede (1781/89); (ii) Kritiek van de praktische rede (1788); (iii) Kritiek van de oordeelskracht (1790).
136 Immanuel Kant, De religie binnen de grenzen van de rede. Amsterdam: Uit- geverij Boom 2010, p. 186.
128


































































































   126   127   128   129   130