Page 124 - 2020-2021 cursus VPK hemodynamische definitief
P. 124
Figuur 130: Asystolie (Geiter, 2007)
6. Defibrillatie en reconversie
Bij levensbedreigende ritmestoornissen zoals polsloze ventrikeltachycardie, Torsade de pointes en
ventrikelfibrillatie moet er zo snel mogelijk een shock toegediend worden door een defibrillator terwijl
een hulpverlener reeds gestart is met hartcompressie en BLS (Gazmuri, 2011).
Een defibrillator is een elektronisch toestel dat in staat is om over een korte tijdspanne (0,002-0,008 sec)
een elektrische lading te ontladen via twee elektroden (paddels). In het toestel bevindt zich een
condensator die in staat is een hoeveelheid energie vast te houden, energie die tijdens de defibrillatie
ineens vrijkomt en dit doorheen de hartspier. De bedoeling is deze spier in één klap te ontladen van zijn
chaotische elektrische activiteit (depolarisatie). Hierna repolariseren al de spiervezels en krijgt de
sinusknoop de kans de elektrische stimulatie met normale geleiding van het hart terug over te nemen
(Gazmuri, 2011).
De werkwijze bestaat erin één elektrode op het bovenste deel van rechter thorax onder het sleutelbeen
te plaatsen en de andere elektrode (apex) links onderaan op de zijkant van de thorax. Onder de paddels
(elektroden) plaats men defibrillatie pads (gellapjes) om een betere geleiding van de stroom te bekomen
en brandwonden te voorkomen. Zelfklevende elektroden genieten heden de voorkeur (Minczak, 2010).
Door de selectieknop van het toestel op 'P' (Paddles) te plaatsen krijgt men op het scherm onmiddellijk
de elektrische activiteit van het hart te zien. Indien ventrikelfibrillatie aanwezig is, wordt een ogenblik
de hartcompressies onderbroken en onmiddellijk een asynchrone defibrillatiestoot gegeven van 150
Joules bij de bifasische defibrillatoren, gevolgd door 2 minuten hartcompressies en beademing aan een
ritme van 30:2. Eventueel wordt dit herhaald na telkens 2 minuten ABC reanimatie als de VF aanhoudt
(Deakin, Nolan, Sunde, & Koster, 2010; Koster et al., 2010).