Page 33 - AM200908
P. 33

12                                                                                     Djaluna 7 sèptèmber 2020






                                                           E buki di Njoka (24)











                                De brandstichter ontdekt.                           moordtuig.
          Toen Njoka in ‘t dorp terug kwam, stond er een                            Loezamba zag de lans ook, en trad naar voren.
          hele troep negers voor de hut van Kalenga. Stil                           Hij nam de lans, bekeek ze, en riep : „Mannen,
          stonden ze te fl uisteren ! Al twee dagen was de                           dit is mijn lans ; zie de punt en de tekens ! ‘t Is
          hut gesloten gebleven.                                                    mijn lans ! Kalenga is de brandstichter ! Kalenga I”
          Sommigen zeiden: „Kalenga is weg — Kalenga
          is op tocht.”                                                             De oude Simba schrok geweldig bij die woorden/
                                                                                    Loezamba wees op de wonde in de rug van
          Anderen zeiden : „Kalenga gaat nooit op tocht.”                           Kalenga, en riep „Met deze lans heb ik de
          Loezamba stond ook bij de hut.                                            brandstichter in de donkere nacht getroff en —
          „Simba, ga in de hut — jij bent zijn vader,”                              Kalenga is de schuldige !”
          riep een neger. De oude Simba wou in de hut                               De negers riepen dadelijk : „Kalenga is de
          gaan, maar kon de afsluiting niet wegtrekken.                             schuldige ! — Kalenga ! Kalenga !
          Enkele sterke negers schoten toe, en trokken ze                           Kalenga heeft onze hutten in brand gestoken !
          zo ver open, dat Simba binnen kon.                                        Kalenga heeft onze geiten gedood !”
          Simba trad binnen en zocht in de donkere hut.                             De negers werden woedend. Met hun lansen
          in de hoek zag hij Kalenga liggen ; hij dacht, dat                        vlogen ze op Kalenga toe, en wilden het lijk
          hij sliep. Hij stiet hem aan, en riep : „Kalenga !                        doorsteken. Maar Loezamba riep : „Kalenga is
          Kalenga I”                                                                dood — Kalenga heeft zijn straf van de geesten
          Kalenga bewoog niet. Toen boog de oude Simba                              gekregen !”
          zich over Kalenga neer — hij luisterde aan zijn                           ‘t Lichaam van Kalenga werd weggesleept naar
          mond, maar hoorde zijn adem niet — hij voelde                             het bos, en in de struiken geworpen.
          zijn gezicht : ‘t was koud. Simba schrok, en                              De blanke heeft geen schuld.
          snelde naar de afsluiting, maakte ze los, en riep                         En Loezamba zei tot de negers: „Wie heeft ons
          toen : „Ach ! Kalenga is dood I Kalenga is gestorven                      ongeluk gebracht ?”
          ! en ik wist niet eens, dat hij ziek was I”                               „Kalenga !” riepen ze.
          Kalenga werd naar buiten gesleept. Simba                                  „Wie heeft onze geiten gedood, en onze hutten
          knielde neer bij ‘t lijk van zijn zoon — en nu zag                        verbrand ?”
          hij de grote bloedwonde op zijn rug. Hij riep:                            „Kalenga !”
          „Een ellendige heeft mijn zoon gedood met de                              „Ja ! Kalenga — en niet de geesten — gij allen
          lans — zie hier — ach !”                                                  weet het nu.
          Verslagen stonden de negers rondom toe te                                 109
          zien. Niemand wist iets van de moord.                                     De geesten zijn niet boos op ons dorp. Kaienga
          Simba zuchtte nog, en riep : „Wie zal mijn                                is de boosdoener.
          zoon wreken I Wie zal de moordenaar doden met                             En waarom heb jullie dan geroepen : Wij zullen
          de lans! Ik ben te oud.”                                                  de blanke doden ? —• Om de blanke zijn de
          Hij liep in de hut — en daar vond hij de lans.                            geesten boos op ons ? — Ik zeg je, de tovenaar
                                                                                    liegt.”
          Hij kwam er mee naar buiten, en toonde de lans                            De mannen zwegen, en keken somber.
          aan de negers, en riep : „Dit is de lans van de                           Kajalla zei: „Loezamba, uw woorden zijn goed.
          moordenaar. Wie neemt ze, om daarmee ook de moordenaar te doden !”        De geesten hebben ons geen kwaad gedaan,
       Allen keken naar het                                                         maar Kaienga.”
                                                                                    „Ja,” bromden de mannen, „zo is ‘t.”
                                                                                    „Waarom zouden we dan de blanke doden, die
                                                                                    ons geen kwaad gedaan heeft? De blanke is goed,
                                                                                    en zijn woorden zijn goed.”
                                                                                    Loezamba keek de kring rond. De mannen
                                                                                    knikten.
                                                                                    Loezamba zei : „Waarom zouden wij de blanke
                                                                                    niet in ons dorp laten komen ? In Toera leven de
                                                                                    mannen in vrede en geluk. In Kaja zijn moordenaars
                                                                                    en brandstichters.
                                                                                    Hoort mijn woord. Als de blanke niet in Kaja
                                                                                    mag komen, gaat Loezamba naar Toera. In Kaja
                                                                                    brandt de hut van Loezamba af — in Toera zal ik
                                                                                    in vrede wonen in de hut. In Kaja sterven de
                                                                                    geiten van vergif — in Toera is geen vergif.”
                                                                                    Kajalla riep : „De blanke is goed. Ik zeg : laat
                                                                                    de blanke man komen in Kaja.”
                                                                                    Koelwa zei: „Laat de blanke man komen.”
                                                                                    En de negers rondom knikten.
                                                                                    Loezamba zei : „De blanke man heeft de
                                                                                    woorden van de mannen van Kaja gehoord : dat
                                                                                    zij hem zouden doden.
                                                                                    De blanke man heeft de dreigende lansen in
                                                                                    Kaja gezien — en zijn hart was bedroefd.
                                                                                    Wie zal de blanke man zeggen, dat de mannen
                                                                                    van Kaja weer wijs zijn — en zijn woorden willen
                                                                                    horen ?”
   28   29   30   31   32   33   34   35   36   37