Page 124 - Altrobiografie
P. 124
En later, in Maastricht, was hij drie jaar rector magnificus. Precies omdat hij vond dat onderzoek aan een universiteit een essentieel onderdeel van het onderwijs behoort te zijn. Om het wetenschappelijk karakter van het onderwijs te bevorderen en om het onderzoek steviger op de kaart te zetten. “Toen kon ik dus een tijdje weinig boeiend werk doen”, zegt hij droog, waarmee hij duidelijk maakt dat er voor Coen Hemker maar één soort werk boeiend is. “Ik ben een geboren onderzoeker.”
Op welk onderdeel van uw carrière kijkt u met de meeste voldoening terug?
“Twee dingen: ten eerste dat ik van de bloedstolling goede biochemie heb weten te maken. Toen ik er aan begon, in 1962, was het een puur medisch onderwerp. Mijn labs in Leiden en Maastricht, samen met een paar Amerikaanse labs hebben daar verandering in gebracht. We konden gaan publiceerden in de erkende biochemische pers, Journal of Biological Chemistry en zo. Ten tweede dat ik na mijn rectoraat de biochemie weer heb kunnen inschakelen ten behoeve van de patiënt door het ontwikkelen van de trombinegeneratie methode.”
En wat is uw grootste frustratie als u terugblikt?
“Toch wel het feit dat trombose altijd een ondergeschoven kindje is gebleven. In totaal sterven er meer mensen door het verstoppen van een bloedvat – zoals hartinfarct, beroerte, longembolie - dan door kwaadaardige celgroei. Toch ziet niemand het als een belangrijk medisch probleem. “Discovery” presenteerde een paar jaar geleden ‘de grootste onbeantwoorde vragen in de geneeskunde’. Trombose zat er niet bij. De Nederlandse Wetenschapsagenda werd opgesteld: geen enkele vraag over trombose. De trombose- onderzoekers binnen de KNAW – en dat zijn er vijf - hebben toen de vraag ingediend: ‘Hoe kunnen we het hemostase- en trombosemechanisme zo beïnvloeden dat op iedere leeftijd en onder alle omstandigheden adequate bloestelping gepaard gaat met minimale tromboseneiging?’ Je moet niet denken dat het erin gekomen is. Het is geen sexy onderwerp omdat de mensen er niet bang voor zijn. Als je ‘kanker’ zegt begint iedereen, terecht, te rillen, maar bij trombose vragen ze wat het ook alweer is. Het Nederlandse stollingsonderzoek staat op hoog niveau, maar het hele onderwerp zit een beetje in het verdomhoekje, niet alleen in Nederland, wereldwijd.”
Met het door u opgezette spin-off-bedrijf Synapse ontwikkelde u een trombinegeneratietest die een veiliger gebruik van antistollingsmedicatie mogelijk maakt.
Zoals gezegd ben ik daarmee begonnen na mijn rectoraat, in 1985, eerst in Parijs en daarna hier. De doorbraak die een klinisch bruikbare test mogelijk maakte kwam in 1998, een jaar voor mijn emeritaat. Om er aan te kunnen doorwerken zijn we toen verder gegaan als spin- off bedrijf maar eigenlijk was het gewoon het voortzetten van mijn eigen onderzoeksgroep onder een andere naam.
Het wezen van die test is dat je geen stollingstijd meer meet, zoals nu al bijna twee eeuwen gedaan wordt, maar dat je bepaalt hoeveel van het stollingsenzym trombine er in stollend bloed gevormd wordt. Als er een ding duidelijk geworden is in de laatste twintig jaar dan is het wel dat een variabele oplevert die bloeding en trombose veel beter kan voorspellen dan gebruikelijke testen. Daar zijn inmiddels honderden publicaties over van over de hele wereld. Maar tot de klinische praktijk is dat nog nauwelijks doorgedrongen.
Sinds een paar jaar zijn er bij voorbeeld bloedverdunners op de markt waarvan de fabrikanten zeggen dat ze in standaarddosering toegediend kunnen worden. Met behulp van onze test, zou je dat geneesmiddel in een voor de individuele patiënt optimale dosering kunnen geven, net zoals dat gebeurt met insuline bij diabetes of met anti- hypertensiva bij te hoge bloeddruk. Maar de farmaceutische industrie heeft strategische redenen om vol te houden dat individuele dosering niet nodig is. Ze hebben honderden miljoenen per jaar over
124