Page 109 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 109
VIII. Jan Wouter ten Cate als erflater 97
terecht!’6 In de woorden van een andere Amsterdammer stond paviljoen 3 simpelweg voor: ‘Je bent stapel.’ Het alternatief was ‘Enkele reis Meerenberg’ naar het gesticht Meerenberg (dat later ‘Santpoort’ zou worden).7
Rond 1920 bereikte het WG zijn grootste omvang, namelijk 1700 bedden. Het WG zou het BG zelfs overvleugelen. In 1925 werd een knoop doorgehakt en werd het Wilhelmina Gasthuis aangewezen als academisch ziekenhuis van de stad Amsterdam. Na de Tweede We- reldoorlog was in Paviljoen 1 de Kliniek Interne Geneeskunde gehuisvest, met als hoofd pro- fessor B. Formijne. Eén van de internisten die daar na de oorlog werkten was de hematoloog, en hoofd van de Bloedtransfusiedienst van het WG, Simon I. de Vries. Hij was op zijn ge- bied een invloedrijk man. Samen met Tient [Martin] Verloop was hij in 1950 oprichter van de Nederlandse Vereniging voor Hematologie (NVvH). De bestuursleden van de jonge NVvH waren ook diegenen die zich inspanden om in 1953 het Congres van de Europese Vereniging voor Hematologie naar Amsterdam te halen.8
De Vries had invloed bij het vormgeven van het vak hematologie doordat hij enkele leer- boeken schreef die door studenten en artsen werden gebruikt. In 1947-48 publiceerde hij zijn tweedelig Leerboek der bloedziekten, dat de opvolger was van het boek uit 1942, Bloedziek- ten en bloedbeeld: Diagnostiek en behandeling, van J. Goudsmit, waarvan de auteur in de Tweede Wereldoorlog was omgekomen.9 In zijn boek behandelde De Vries het stollingsme- chanisme van het bloed en de hemostase in zeven bladzijden. In 1955 publiceerde De Vries een nieuw leerboek.10
Tot aan de Tweede Wereldoorlog had de paviljoenbouw op het enorme WG-terrein goed gefunctioneerd. Nieuw aangestelde hoogleraren konden altijd ergens wel een plek vinden voor een eigen kliniek of laboratorium. Na de Tweede Wereldoorlog liep het terrein echter toch vol en was het WG gedwongen zich uit te breiden tot in de omliggende straten. Zo waren Hematologie en de Bloedtransfusiedienst van het WG in de jaren zestig ondergebracht in en- kele woonhuizen aan de Tweede Helmersstraat in Amsterdam. Die buiten het terrein gelegen locatie was dus een gevolg van de enorme uitbreiding van de medische wetenschappen na de Tweede Wereldoorlog.
Ofschoon De Vries in zijn hematologische leerboeken maar weinig aandacht besteedde aan de bloedstolling, had het wel zijn interesse. Een leerling van hem, Henk Kettenborg, zou in 1956 op dit onderwerp promoveren. Op gezag van de Rector Magnificus en embryoloog M.W. Woerdeman verdedigde Kettenborg het proefschrift ‘Bloedstolling en trombosedrei- ging’ [Blood coagulation and prethrombotic state]. Naast eigen experimenteel onderzoek be- vatte het proefschrift ook een literatuuroverzicht over het mechanisme van de bloedstolling met daarbij een aparte paragraaf over trombocyten.13
Kettenborgs conclusie was dat de bloedplaatjes bij praktisch alle fasen van de bloedstol- ling zijn betrokken. In de literatuur was gerapporteerd over een groot aantal bloedstollings- actieve factoren die eruit geïsoleerd konden worden. Een daarvan was ‘plaatjesaccelerator’, ook plaatjesfactor 1 genoemd, maar door Van Creveld en Paulssen was ook bevestigd dat dit identiek zou kunnen zijn aan ‘actieve serumaccelerator’. Ook waren er aanwijzingen voor nog andere factoren, plaatjesfactoren 2 en 3.14 Van Creveld stelde vast dat de plaatjesfactor 3 lipoïd van aard was en dat een verdere differentiatie van bloedplaatjesfactor 3 in twee subspecies mogelijk leek.15
Al deze factoren die met het functioneren van trombocyten te maken hadden of eruit geïsoleerd konden worden en die activiteiten bleken te vertonen, werden door Kettenborg in onderstaand schema weergegeven.