Page 129 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 129
IX. Jan Sixma als erflater 117
Kenmerkend voor de groep rond Sixma was dat het werk aan hemostase werd geïntegreerd binnen de afdeling Hematologie van het ziekenhuis. Hebben we in eerdere hoofdstukken ge- zien dat elders het hemostase-onderzoek bij voorkeur werd afgescheiden van de hematologie, in Utrecht was dus het tegenovergestelde het geval. Sixma wilde nauw verbonden blijven met de kliniek, met patiënten! Verderop in dit hoofdstuk en in hoofdstuk X zal duidelijk worden waarom dat essentieel was voor zijn morfologische benadering.
Maar eerder hebben we ook al gezien dat wanneer de kliniek voorop staat, het soms moei- lijk is om voldoende steun te verkrijgen voor het natuurwetenschappelijk laboratoriumwerk. In dit hoofdstuk laten we zien dat de internist Sixma stond in een lange reeks van internisten die een stevig pleidooi hielden ten gunste van het belang van de natuurwetenschappen voor de geneeskunde. De grondlegger van deze gedachte in Utrecht was A. Albert Hijmans van den Bergh (1869-1943). In 1959 werd door de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) een prof. dr. A.A. Hijmans van den Bergh-medaille ingesteld, die eens in de vijf jaar werd uitgereikt aan een Nederlands internist die zich bijzonder verdienstelijk had gemaakt voor de interne geneeskunde.6 Net als bij Hijmans van den Bergh zou bij Sixma de mens voorop staan. Zijn focus op de mens resulteerde er zelfs in dat hij zich steeds zou verzetten wanneer medewer- kers experimenten wilden opzetten met materiaal van proefdieren. Zijn adagium was: ‘We zitten hier in een ziekenhuis, wij werken voor mensen en niet voor varkens.’7
We beginnen dit hoofdstuk met een schets van de Hijmans van den Bergh-traditie omdat daarmee de studie van de natuurwetenschappen binnen de geneeskunde in Utrecht legitimatie vond. Vervolgens schetsen we het begin van de morfologische benadering van de hemostase. In paragraaf drie zien we dat dit werk werd aangevuld met biochemische studies van bloedplaatjes, de vaatwand en stollingsfactoren. In paragraaf vier wordt besproken het werk van Sixma’s groep aan de interventie rond arteriële trombose door in te grijpen op bloedplaatjesfuncties.
IX.1 De klinische traditie en het laboratorium
De klinische traditie waarin Jan Sixma in de jaren 1970 in Utrecht zou werken laten we, zoals gezegd, hier beginnen met A. Albert Hijmans van den Bergh (1869-1943).8 Laatstgenoemde bekwaamde zich in de interne geneeskunde in Leiden onder de ervaren clinicus W. Nolen. Van 1900 tot 1912 was Hijmans van den Bergh eerste geneesheer van het ziekenhuis aan de Coolsingel te Rotterdam.9 Zijn dubbele naam had hij overigens te danken aan het feit dat zijn vader de naam van zijn moeder aan de zijne toevoegde, mogelijk om verwarring met de vele familieleden in Rotterdam te voorkomen.
In Rotterdam legde Hijmans van den Bergh de basis voor zijn belangrijke onderzoek naar bilirubine, het afbraakproduct van de rode bloedkleurstof hemoglobine. Hij beschreef dat patiënten met geelzucht aan hun abnormale kleur komen door een sterke afbraak van ro- de bloedcellen. In 1912 werd hij hoogleraar in Groningen. In zijn inaugurale rede prees hij het werk van de Fransman Claude Bernard dat een expliciet pleidooi inhield voor toepas- sing van de natuurwetenschappelijke methode binnen het klinisch onderzoek. In zijn rede zei Hijmans van den Bergh: ‘Bij klinisch wetenschappelijk onderzoek dienen veronderstellingen welke volgen uit waarnemingen aan het ziekbed op hun juistheid te worden onderzocht, het- zij door vergelijking met andere waarnemingen, hetzij door middel van het experiment.’10 In Groningen stelde hij de chemicus P. Muller aan als hoofd van zijn laboratorium. Samen met Isidore Snapper werd in het noorden het werk aan bilirubine voortgezet. In 1918 werd hem echter gevraagd om in Utrecht hoogleraar te worden, hetgeen hij aanvaardde omdat hij liever centraal in het land wilde werken en wonen.