Page 134 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 134

122 Bloedstolling en bloedingsneiging
De laboratoria van Sixma en Ballieux lagen naast elkaar en dit was een bijzonder sti- mulerende omstandigheid voor het werk van Bonno Bouma, die zich in 1969 bij de groep Sixma zou voegen. Bij Ballieux was er basiskennis voorhanden om bij konijnen antilichamen op te wekken door het inspuiten van antigeen. Vervolgens konden die antilichamen worden geïsoleerd en voor allerlei werk worden toegepast. Het belang van de klinische immunolo- gie voor Sixma’s groep blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Ballieux de copromotor zou zijn bij het proefschrift van Bonno Bouma uit 1974.24 Immunologische technieken waren uiterst belangrijk voor het werk aan de ziekte van Von Willebrand en met name de karakterisering en isolatie van het factor VIII en de von Willebrand-factor (zie hoofdstuk X).
De resultaten gemeld in Sixma’s proefschrift zaten hem nooit lekker, want uit de V.S. kwam informatie die tegengesteld was aan wat Sixma in zijn proefschrift had beweerd. Ralph L. Nachman in New York (Cornell University) had laten zien dat bloedplaatjes een specifieke secretie van fibrinogeen vertonen. Sixma trof het fibrinogeen juist aan in het cytoplasma en niet in de secretiekorrels en hield altijd twijfel over datgene wat hij in zijn proefschrift had geschreven. Vanwege die onzekerheid zou hij het nimmer publiceren. Uiteindelijk kon hij met immuno-EM-technieken de lokalisatie van fibrinogeen in bloedplaatjes aantonen en dat werd in 1985 gepubliceerd.25
Nadat zijn onderzoeksaanstelling was verlopen ging Sixma in 1966 naar de kliniek om daar opgeleid te worden tot internist. Sixma kwam in 1970 als consulent terecht bij Interne Ge- neeskunde omdat hij niet naar hematologie wilde, aangezien dat vooral leukemie-behandeling was. Vervolgens wilde hij een jaar naar het buitenland. Dat werd de Tromboseforskning in het Rikshospital in Oslo, een instituut van wereldfaam. De leider daar was Paul A. Owren geweest, die o.a. factor V deficiëntie ontdekt had (Owren was al overleden toen Sixma daar arriveerde).26 Eén van de medewerkers daar was Holm Holmsen die daar heel basaal werk deed aan bloedplaatjesfuncties. Van bloedplaatjes was gevonden dat zij konden worden aan- gezet tot aggregatie door contact met collageen, waarna er uit de plaatjes adenine difosfaat (ADP) vrijkwam dat op zijn beurt leidde tot verdergaande aggregatie. Aggregatie werd waar- genomen met een spectrofotometer (zie hoofdstuk VIII over het werk van J.W. ten Cate, met wie Sixma had samengewerkt): aggregatie van plaatjes uit zich in toenemende transmissie. Het ADP van bloedplaatjes was enerzijds betrokken bij het purinemetabolisme, het onder- werp waar Sixma aan werkte met Holmes. Anderzijds is ADP opgeslagen in zogeheten den- se bodies. Bij contactaggregatie komen die bodies vrij in de extracellulaire ruimte. Holmes koppelde zijn experimentele metingen aan ziektebeelden bij de patiënten die daar werden behandeld.27 Sixma werkte in 1971/2 een jaar bij Holmsen in Oslo.
Toen Sixma in Utrecht terugkwam waren de hoogleraren Interne Geneeskunde, Jordan en Hulst, weg. Er waren inmiddels twee nieuwe hoogleraren geïnstalleerd: A. Struyvenberg en Jaap van der Sluys Veer.28 Sixma vroeg zich af of hij nog wel een baan zou hebben maar dat viel mee. Er werd hem zelfs een lectoraat aangeboden. Die functie zou hij in 1974 op zich nemen.
In diezelfde tijd gebeurde er van alles op de afdeling Hematologie. Door het onverwachte overlijden van Verloop kwam diens beoogde hoogleraarsplaats vrij. Sixma gaf leiding aan de hemostase-polikliniek en die zat in Utrecht bij de hematologie-opleiding. Overal in Nederland begonnen de hemostase-onderdelen zich los te maken van de hematologie - met uitzondering van de UvA waar het een deel van de Interne Geneeskunde was. Het tijdelijk hoofd van de af- deling Hematologie in Utrecht kon geen hoogleraar worden want hij was niet gepromoveerd. Ondanks dat ze in Utrecht aanvankelijk een klinisch hematoloog zochten met specialisatie in leukemiebehandeling, werd uiteindelijk toch Jan Sixma aangesteld.


































































































   132   133   134   135   136