Page 135 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 135
IX. Jan Sixma als erflater 123
Een belangrijke eis die bij Sixma’s benoeming werd ingewilligd was dat het laboratorium voor hemostaseonderzoek en -diagnostiek werd ondergebracht bij de afdeling Hematologie, een reorganisatie die op termijn heel vruchtbaar zou blijken.29 Om daar uitvoering aan te geven was het nodig dat Sixma een medewerker naar eigen voorkeur als hoofd van het labo- ratorium mocht aanstellen. Na veel geharrewar werd Bonno Bouma aangesteld als hoofd van het Hematologielaboratorium. Doordat het laboratorium ruim in zijn personeel zat was er een behoorlijke analytische steun voor werk aan hemostase.30
Met het tijdperk Jordan had Utrecht zich op de kaart van het hemostase-onderzoek gezet. Er was een hele generatie van steeds wisselende internisten die werkten aan échte stollings- onderwerpen: Roos, Florijn, Meuwissen, De Maat, Hart, et cetera; Jan Sixma was daarvan eigenlijk de laatste! In internationaal opzicht was de ‘School van Jordan’ echter nauwelijks zichtbaar. Immers, als men gepromoveerd was ging men weg naar een perifeer ziekenhuis om daar internist te worden. Dat was precies wat Jordan beoogde, maar het sloot niet aan bij het belangrijker worden van de wetenschap in een klinische setting. Sixma wilde zijn beste medewerkers dan ook lang vasthouden en werkte voorts aan een internationaal netwerk door zijn mensen uit te sturen naar excellente onderzoeksgroepen in het buitenland.
IX.3 Morfologie van de bloedstolling: geen tijd voor koffie
In plaats van bloedstollingsonderzoek in plasma waren de morfologische studies van hemo- stase door Sixma geconcentreerd op de vaatwand en op bloedplaatjes. Het onderzoek aan dit laatste onderwerp werd aan het begin van de jaren 1970 versterkt met Jan Willem Akker- man. Laatstgenoemde had klinisch chemicus Piet van der Plas vervangen die rond 1968 was weggegaan (naar Rotterdam om daar samen met Jeanne Stibbe een stollingslaboratorium te beginnen; zie hoofdstuk VIII). Akkerman begon in 1971 als biochemicus in Sixma’s hemo- stase-laboratorium maar feitelijk was hij bioloog. Zijn hoofdvak was chemische dierfysiologie en de hoogleraar daarvan was professor H.J. Vonk; daarna werd D.I. Zandee diens opvol- ger. Akkermans eerste bijvak was Veterinaire Toxicologie, een onderdeel van de veterinaire faculteit. Zijn tweede bijvak was Hematologie dat viel onder professor Verloop. Kortom, Akkerman zat duidelijk aan de biologische kant van biochemische studies.
Door te gaan promoveren bij Sixma kwam Akkerman in het ziekenhuis te werken. Dat stond hem enorm aan omdat het ziekenhuis werd ‘gerund’ als een echt bedrijf. Dit in tegenstel- ling tot de universiteit waar je bijvoorbeeld meestal zelf de afwas- en spoelwerkzaamheden van het glaswerk moest doen. Daardoor schoot je met je eigenlijke werk slecht op, zoals hij in een interview vertelde. Anderzijds heerste er bij Sixma toch ook geen ‘witte jassen’-cultuur met bijbehorende standsverschillen zoals men die in die tijd nog veel tegenkwam bij bijvoor- beeld de snijdende vakken binnen de geneeskunde.
Toen Akkerman in 1971 begon ging het er in het hemostaselaboratorium allemaal behoor- lijk primitief aan toe: ‘We hadden een laboratorium waar een paar tafels stonden en verder weinig apparatuur. Het was een voormalige patiëntenzaal. Enerzijds was dat enorm primitief, anderzijds was het een tijd waarin alles kon. Er waren ruime fondsen.’ Indertijd moest men allerlei chemicaliën vaak zelf maken, stoffen die je vandaag de dag gewoon kunt bestellen. Zo was één van Akkermans eerste taken om op de fiets te stappen met een plastic emmertje met deksel. Daarmee ging hij naar het Militair Hospitaal om daar een portie mensenhersenen af te halen, afkomstig van een donor die zijn of haar lichaam ter beschikking van de weten- schap had gesteld. Vervolgens snel terug naar het ziekenhuis om daar tromboplastine uit de hersenen te isoleren.