Page 139 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 139
IX. Jan Sixma als erflater 127
Afb. IX.2
Differentiatie van twee typen remmers - aggregatie resp. secretie - op de bloedplaatjes- functies. Links de normale aggregatie en secretie in de tijd; rechts in aanwezigheid van de respectieve remmers (© Boehringer, met toestemming)35
Rob Zwaal (een andere stimulans daarvoor was het werk van Bouma en Van Mourik aan factor VIII / VWF; zie hoofdstuk X). Zwaal kwam uit het laboratorium van Van Deenen, een expert op het gebied van biomembranen. Dit werk wordt nader uiteengezet in hoofdstuk XI maar hier kan worden volstaan met erop te wijzen dat daaruit het model naar voren kwam dat wanneer je bloedplaatjes activeert (zoals in de aggregatiecurven) een bepaald fosfolipid dat eerst aan de binnenkant van die membraan is gelegen, naar de buitenkant wordt gebracht. Deze ontdekking werd uiterst belangrijk toen duidelijk werd dat dit zogeheten ‘flip-flop’- mechanisme van belang is bij het bloedstollingsproces. Het werd het ‘stollingsbevorderend’ effect van bloedplaatjes genoemd.39
IX.4 Van geïsoleerde bloedplaatjes naar ex vivo-modellen
De studie van de hemostase door onderzoek aan bloedplaatjes bracht het laboratorium dicht bij de mens in het algemeen en de patiënt in het bijzonder. Het laboratorium en de kliniek als locatie waar de patiënt werd onderzocht en behandeld waren in Sixma’s afdeling hema- tologie van het Academisch Ziekenhuis Utrecht nauw verweven. De noodzaak daartoe bleek bijvoorbeeld uit het feit dat afgenomen bloedplaatjes onmiddellijk moesten worden opge- werkt en verwerkt in experimenten. Ook was dat duidelijk uit de achtergrond van Jan Willem Akkerman, die eerder bioloog was dan biochemicus. Desalniettemin waren experimenten met bloedplaatjesretentie in een glasparelkolom (Bouma; Salzman) en bloedplaatjesaggregatie in een plastic buisje (hoofdstuk VIII over JWtC) natuurlijk in vitro-experimenten. Dit bleef toch knagen doordat Sixma zich afvroeg: ‘Wat is de relevantie van in vitro-experimenten voor de situatie in het líjf. We kunnen in vitro wel leuke dingen meten, maar hoe gaat het er in de natuur nu werkelijk aan toe?’ Een oplossing voor dit dilemma werd gezocht in ex vivo- experimenten onder condities van flow.40 Dit zou een belangrijk onderwerp worden voor de Utrechtse groep en veel ophelderen over de relatie van de plasmatische bloedstolling enerzijds