Page 154 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 154
142 Bloedstolling en bloedingsneiging
Voor het functioneren van bloedplaatjes binnen de bloedstolling was in de jaren 1960 een heel scala aan testen voorhanden, onder meer de skin bleeding time, de Borchgrevink in vivo platelet adhesion test en de glasparel-adhesietest volgens Salzman (Christian F. Borch- grevink was arts aan de Universiteit van Oslo; Edwin W. Salzman werkte in Boston in het Beth Israel Hospital en de Harvard Medical School).24 Over het algemeen waren die testen niet specifiek, kenden ze een slechte reproduceerbaarheid, waren ze onbetrouwbaar, tijdrovend in de uitvoering en ook nog eens slechte voorspellers van de bloedingsneiging.25
De bereiding van tegen factor VIII gericht antilichamen in Utrecht was dus in feite een replicatie van Ted Zimmermans werk maar het Nederlandse antilichaam had wat extra nutti- ge eigenschappen. Ten eerste verminderde het óók de retentie van bloedplaatjes uit normaal bloed in de glasparelkolom; en ten tweede blokkeerde het het vermogen van het door Van Mourik gezuiverde factor VIII-preparaat tot correctie van de gereduceerde plaatjesretentie bij de ziekte van von Willebrand. In 1972 publiceerden de werkers uit Amsterdam en Utrecht een artikel in Nature (feitelijk in de afsplitsing Nature new biology, die al na een jaar ter ziele ging): ‘lmmunological characterization of purified anti-haemophilic factor A (Factor VIII) which corrects abnormal platelet retention in von Willebrand’s Disease’. In dat artikel concludeerden de auteurs dat óf normaal plasma een molecuul bevat met twee functionali- teiten (factor VIII en bloedplaatjestest corrigerende activiteit [von Willebrand-factor]) óf dat de twee functionaliteiten zijn gelegen op twee moleculen die met het gebruikte antiserum niet konden worden onderscheiden.26
Uiteraard waren ook anderen op het spoor gekomen van het feit dat Factor VIII in cryo- precipitaat meerdere functies had, namelijk het corrigeren van bloedingen bij hemofilie A respectievelijk bij de ziekte van von Willebrand. H.J. Weiss en I.W. Hoyer van Columbia University te New York slaagden erin om beide functies van elkaar te scheiden.27 Weiss ont- wikkelde een kwantitatieve methode voor het bepalen van de von Willebrand-factor op basis van een aggregatietest waarbij het antibioticum ristocetine als initiator werd gebruikt. Dit werd een standaardwerkwijze die vele jaren in laboratoria wereldwijd zou worden gebruikt.28
Inmiddels gingen Van Mourik en Mochtar door met hun biochemische studies van factor VIII, waarbij zij vonden dat factor VIII in zijn ongereduceerde natuurlijke vorm bestaat uit een reeks van polymeren van hoog molecuulgewicht die zich langzaam in de gel verplaatsen. Op basis van dit werk lieten zij in korte tijd een hele reeks publicaties verschijnen waarmee zij zich definitief op de internationale kaart zetten.29
Zoals Bouma in zijn ‘jongensverhaal’ aangeeft was er weliswaar aangetoond dat in geval van patiënten met de ziekte van von Willebrand gezuiverd factor VIII de glaspareltest met hun bloed in vitro kon normaliseren. Maar daarmee was nog niet aangetoond dat dit ook in vivo het geval was. Bouma en zijn team wilden het eerst uitproberen bij patiënten met de ziekte van von Willebrand, maar dat werd uiteindelijk niet doorgezet. Bouma achteraf daarover: ‘Dat zou een onbesuisde actie zijn geweest ofschoon een patiënt met de ziekte van von Willebrand er sterk op aandrong om het experiment bij hem uit te proberen.’ Een alternatief voor zo’n experiment op de mens was het gezuiverde factor VIII-preparaat uitproberen bij honden met de ziekte van von Willebrand. Maar daarvoor moesten ze uitwijken naar het buitenland. Dat zij dit voor elkaar kregen betekende dat het Utrechtse onderzoek door de peers van het cutting edge hemostase-onderzoek werd erkend als zijnde van hoog niveau.
Bouma zocht toevlucht in het Laboratory of Comparative Research in Coagulation. Dat werd in 1965 opgericht door W. Jean Dodds aan het Wadsworth Center in Albany, NY. Dodds ontving van de National Institutes of Health een subsidie om kolonies van dieren met afwij- kingen op het terrein van de hemostase in leven te houden zodat ze beschikbaar waren voor