Page 159 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 159

X. Mochtar, Van Mourik en Bouma 147
Kadertekst X.1
Experimentele systemen
In een commentaar hierop schrijft Jan Sixma dat de these van gescheiden werelden moei- lijk houdbaar is40: ‘Ik wilde liever dat Bonno eerst systematisch plasmafracties testte, iets waar hij al een begin mee gemaakt had. Er is absoluut voor mij nooit sprake geweest van gescheiden werelden. Trouwens voor niemand uit onze groep. Wel had ieder van ons zijn eigen onafhankelijke onderzoeksterrein.’ Dit is naar mijn (TvH) opvatting precies het punt, namelijk dat wetenschappers niet gemakkelijk van experimenteel systeem kunnen wisse- len omdat zij in hun persoonlijke ervaring veel hebben geïnvesteerd. Bonno’s expertise lag dus in eiwitzuivering en in biochemisch onderzoek naar dergelijke eiwitten; toen von Willebrand-factor bestudeerd moest worden met perfusiesystemen, kwam het bij Sixma te- recht. De techniek was inmiddels zo ver gevorderd dat die overstap gemaakt kon worden, leidend tot versmelting; eerder in de tijd was het leggen van die connectie vruchteloos.
rol van bloedplaatjes in de bloedstolling. Dit is een voorbeeld van wat Jan Sixma aangaf in het openingscitaat van hoofdstuk IX, namelijk dat de bloedstolling in engere zin uitsluitend het plasma betreft terwijl hemostase bij de mens het hele stollingsproces omvat, bestaande uit zowel plasmatische als corpusculaire elementen. Kort nadat de FUNGO-aanvraag door het trio Sixma, Bouma en Van Mourik was ingediend kreeg laatstgenoemde een nieuwe baan aan het CLB, maar de nieuwe promotieplaats bleef op het Binnengasthuis. Op die positie werd Jan Over aangesteld die in 1978 in Utrecht zou promoveren.41
Toen Jan Over begon met zijn promotiewerk was dus bekend dat het uit cryoprecipitaat te isoleren factor VIII twee eigenschappen of functionaliteiten bezat: de ene die de deficiëntie van een hemofilie A-patiënt kon opheffen en de andere die de ogenschijnlijk anomale eigen- schappen van bloedplaatjes van een patiënt met de ziekte van von Willebrand kon opheffen. Nog niet bekend was dat die twee functionaliteiten berusten op twee verschillende eiwitten: factor VIII en von Willebrand-factor. Er werd over ‘factor VIII’ gesproken maar gaandeweg de jaren 1970 werd duidelijk dat men het eigenlijk te maken had met von Willebrand-factor als een dragereiwit waar factor VIII een complex mee vormt.
In een recent gehouden interview herinnert Jan Over zich nog dat er in Utrecht heftige dis- cussies waren tussen hem en Sixma over de vraag hoe factor VIII in de bloedbaan terecht zou komen. Daar vigeerden twee theorieën over42: de precursortheorie die door Sixma werd aan- gehangen en de hypothese waar het bestaan van twee afzonderlijke subeenheden werd veron- dersteld (de combining subunit theorie). In het eerste geval werd verondersteld dat VWF een precursor van factor VIII zou kunnen zijn die op de een of andere manier wordt geactiveerd. In het laatste geval wordt factor VIII gevormd door het combineren van afzonderlijke eenheden. De combining subunit hypothese, die door Over werd aangehangen, is uiteindelijk bewaar- heid. Jan Over werkte in het Academisch Ziekenhuis aan de Catharijnesingel in Utrecht met Bouma als directe begeleider. Sixma werd de promotor van Over, waarmee laatstgenoemde erg was ingenomen omdat Sixma uitblonk in allerlei ideeën voor onderzoek en theorieën; hij had een zeer brede kennis. Bewezen werd dat factor VIII en VWF werden gesynthetiseerd vanuit verschillende genen, waarmee de precursortheorie onderuit was gehaald.
De von Willebrand-factor bleek een zeer interessant molecuul te zijn, omdat daarvan allerlei varianten werden opgespoord bij patiënten met de ziekte van von Willebrand die via de hematologische kliniek van het AZU binnenkwamen. Parameters van het factor VIII- von Willebrand-factor complex zoals ristocetine-cofactor activiteit (VIIIR:WF), coagulant-


































































































   157   158   159   160   161