Page 176 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 176
164 Bloedstolling en bloedingsneiging
Daarna werd een bepaalde hoeveelheid erytrocyten met een groot volume organisch oplos- middel geëxtraheerd, het extract werd drooggedampt en het residu werd opgenomen in ben- zeen. Een kleine hoeveelheid werd op het wateroppervlak van een zogeheten Langmuir-trog gebracht, waarna door samendrukking van de gevormde monomoleculaire laag van boven- af, de totale oppervlakte van de geïsoleerde lipiden kon worden bepaald. Op basis van dit type metingen werd het dubbellaagmodel (bilayer) voor biologische membranen opgesteld. Dit werd later gezien als een enorme doorbraak, zodat er een halve eeuw later een speciaal congres aan werd gewijd: Biomembranen - 50 jaar na Gorter en Grendel (1976).37
Het basale experiment was in het begin van de jaren zestig in de internationale literatuur totaal vergeten, maar werd door de al eerder genoemde Laurens van Deenen opnieuw in de schijnwerpers gezet. De oorspronkelijke apparatuur van de Leidse onderzoekers werd terug- gevonden en hiermee werden in Utrecht de eerste oriënterende experimenten gedaan. Via een stageperiode in het laboratorium van R.A. Pethica, directeur van Unilever Research in Port Sunlight (Verenigd Koninkrijk), ontwikkelde Van Deenen zich tot een expert op het gebied van lipidemembranen.
Bij een herhaling van het experiment van Gorter en Grendel werd vastgesteld dat er in de rode bloedcel slechts voldoende lipiden zijn voor een lipide dubbellaag van driekwart van het membraanoppervlak. De rest van het membraanoppervlak wordt ingenomen door eiwitten die, zoals uit ander onderzoek bleek, de membraan in een helixstructuur doorboren. Voorts leverde onderzoek aan liposoomsystemen van enkelvoudige fosfolipiden een duidelijk beeld op van de functie van een lipide-dubbellaag als selectieve permeabiliteitsbarrière. De doorlaatbaarheid of penetreerbaarheid is afhankelijk van de Iipidensamenstelling.38
Net zoals Slater een stimulator van de enzymchemie was, was Van Deenen dat voor de lipide-chemie.39 De over- heidsgelden die specifiek waren geoormerkt voor fundamen- teel onderzoek werden destijds verdeeld via ZWO en voor de scheikunde via de SON. Deze ZWO-dochter kende de fondsen toe via een proces van peer review, dat was ge- organiseerd via discussiegroepen die werkgemeenschappen werden genoemd. In 1961 werd de Werkgemeenschap voor Lipidenonderzoek opgericht, waarbij zich een achttal werk- groepen aansloten, afkomstig uit zes laboratoria. De eerste wetenschappelijke bijeenkomst werd gehouden in oktober 1961 in het Laboratorium voor Medische Chemie te Leiden. Van Deenen was daarbij vertegenwoordigd door twee werk- groepen, namelijk de werkgroep ‘Lipidensamenstelling van biologische membranen’ en de werkgroep voor ‘Biochemi- sche en biofysische onderzoekingen met behulp van synthe- tische fosfolipiden’.
Foto XI.5
Laurens L.M. van Deenen (1928-1994)
Het jaar 1961 was ook het jaar dat de pas 33 jaar oude Van Deenen in Utrecht werd benoemd als hoogleraar met als leeropdracht biochemie. Het onderzoek van het Utrechts Biochemisch Laboratorium, later omgedoopt tot het Centrum voor Biomembranen en Li- pide Enzymologie (CBLE), concentreerde zich op een beperkt aantal thema’s. In de eerste plaats de analytische karakterisering van membraanlipiden. De ontwikkeling van moderne chromatografische technieken (gas-, dunnelaag-, en silicagelkolomchromatografie) maakte het eind jaren vijftig mogelijk om op systematische wijze te beginnen met een analytische karakterisering van complexe lipidenmengsels zoals die voorkomen in biologische systemen.