Page 180 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 180
168 Bloedstolling en bloedingsneiging
moeilijk praktisch probleem. Bijvoorbeeld, de biochemische reactie-ingrediënten waren niet te koop en men moest ze dus zelf uit bloed isoleren. Uiteindelijk bleek het allemaal wel te doen maar de zuivering van factor V bleek een erg weerbarstig probleem. Er was geen goed protocol voor en het was een labiel eiwit.
Met Guido Tans (inderdaad, de zoon van Sjeng Tans) en José Govers-Riemslag heeft Rosing hier erg lang mee geworsteld. Totdat er een publicatie verscheen van een biochemicus in de V.S. waarin de oplossing bleek te staan! Diens aanpak bleek een robuuste zuiverings- methode, en de Maastrichtse groep werd door die Amerikanen enorm geholpen. Het ging goed met uiteenlopende gaschromatografische technieken. Waren ze eerst met een isolatie weken bezig, met de nieuwe methode kon de klus in een paar dagen geklaard zijn. En wat erg belangrijk was: de zuiveringskolommen liepen niet meer vast. Eiwitzuivering werd veel ge- makkelijker, ook doordat er protocollen voor waren geschreven. Je hoefde het, aldus Rosing, niet allemaal meer zelf te ontwikkelen.
Maar er was een tweede probleem, theoretisch van aard. Bij het biochemische werk bin- nen de Slater-school aan oxidatieve fosforylering (oxfos) was men gewend aan hele kleine moleculen als substraten, maar in het geval van de bloedstolling gaat het om enorme molecu- len. Het enzym Xa is geweldig groot, maar ook het substraat protrombine is groot. Dat was dus iets heel anders dan oxfos! De meest fundamentele vraag was dus: kun je in een dergelijk systeem eigenlijk wel klassieke enzymkinetiek bedrijven? Uiteindelijk was het antwoord be- vestigend en de resultaten werden, na enig oponthoud tijdens het review-proces, gepubliceerd in de Journal of biological chemistry.44
Een analoge enzymkinetische benadering werd in het lab van Hemker gebruikt door een groep rond Gerbrand van Dieijen die aan het zogeheten tenase-complex werkte. De som van al dit werk was dat er in Maastricht een kenniscentrum ontstond dat met recht biochemisch genoemd kon worden. Het was biochemie van de bloedstolling zónder dat deze een directe relatie had met pathofysiologische problemen bij de mens. Het contact met de kliniek, dat bijvoorbeeld in Utrecht zo veel had opgeleverd, ontbrak in Maastricht in de jaren 1970 en 1980 volledig. De clinicus Karly Hamulyák was niet bij machte de biochemici in de klinieken van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) te integreren.
In diezelfde tijd werden door een andere groep in het lab van Hemker, de groep van Cees Vermeer, goede vorderingen gemaakt met onderzoek naar de processen van de synthese van bloedstollingsfactoren en met name van de carboxylering van glutamaatresiduen in stol- lingseiwitten (en de relatie daarvan met vitamine-K). Vermeer was in Leiden opgeleid door Leendert Bosch in onderzoek naar eiwitsynthese. De carboxylering van glutamaathoudende eiwitten in het algemeen bleek een interessant proces te zijn (zie ook hoofdstuk VI).45 Het principe bleek bij meer eiwitten voor te komen dan alleen bij stollingseiwitten. Het bleek ook een rol te spelen bij bijvoorbeeld osteocalcine. Inmiddels werd in de jaren 1980 aan de universiteiten het wetenschappelijk onderzoek gestuurd aan de hand van onderzoeksprogram- ma’s (later leidend tot de Onderzoeksscholen), en het kostte Vermeer nogal wat moeite om te mogen overstappen van carboxylering van bloedstollingsfactoren naar die van osteocalcine en overige eiwitmatrices.
XI.6 Maastrichts speerpunt: heterogene biokatalyse
De keuze van Coen Hemker om voornoemde tradities met elkaar te combineren zou een zeer gelukkige blijken. Oppervlaktestudies met de ellipsometer, membraanonderzoek in de traditie van het Utrechtse onderzoek en enzymkinetisch werk à la Slater zouden op een fantastische