Page 19 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 19
I. Een historisch-analytische inleiding 7
volgt uit5: ‘Ik ken weinig dingen die verdrietiger zijn dan een medicus in heldere termen - biochemische termen dan altijd - uit te leggen dat men een probleempje heeft opgelost om dan te horen: “Nou, dat is voor mij te ingewikkeld en trouwens, wat heb ik er aan in de prak- tijk?”.’ Wanneer klinisch nut te lang uitblijft dan wordt niet zelden de nieuwe opdracht aan de onderzoeksleider: stel een onderzoeksprogramma op dat garanties geeft voor valorisatie van je kennis!6
In de relatie natuurwetenschap / geneeskunde moet naast de individuele wetenschapper in ons verhaal ook de rol van samenwerken – van teamwork – en van instrumentatie aan de orde komen. Dit is een aspect van de wetenschapsbeoefening dat uiterst belangrijk is maar dat in historische verhalen daarover meestal onderbelicht blijft. Ook in het geval van het T&H-veld beschikken we niet over heel veel documentatie, maar daar waar die voorhanden zullen we er aandacht aan besteden. De apparatuur is enorm in vernuft toegenomen, alhoewel we daar niet veel van kunnen zien. Analyses spelen zich nu af in dichte kasten die in een groot laboratori- um een echte analyse-straat vormen. Wat een enorm contrast met onderstaande instrumenten waarmee een halve eeuw geleden het eerste onderzoek naar bloedplaatjesaggregatie werd gedaan in het stollingslab van het Wilhelmina Gasthuis (behorende tot de Universiteit van Amsterdam).
Foto I.3
Rotatie van erlenmeyerkolfje voor de studie van bloedplaatjesaggregatie in het stollingslaboratorium van Jan Wouter ten Cate (Wilhelmina Gasthuis, Universiteit van Amsterdam) (waarschijnlijk eind jaren zestig van de 20ste eeuw) (collectie J.W. ten Cate)
Retrospectief gezien lijken al deze ontwikkelingen eerder een zekere vanzelfsprekende logica te kennen dan dat zij als revolutionaire veranderingen moeten worden beschouwd. Echter, wanneer we de weg van het verleden naar het heden bewandelen zonder het eindpunt te kennen, dan zien we dat die logica er niet vanzelfsprekend was. Van nieuwe organisatiestructuren en netwerken zoals de ISTH moest men maar afwachten hoe succesvol zij zouden blijken te zijn. Om een ander voorbeeld te geven: in het begin van de jaren zestig