Page 192 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 192
180 Bloedstolling en bloedingsneiging
elders binnen Leiden al veel gebruikt. Op suggestie van de decaan van de Medische Faculteit, J. Dankmeijer, deed Böttcher het voorstel om de naam ‘Gaubius’, de opvolger van Boerhaave als hoogleraar, te kiezen. Aan het College van Curatoren schreef hij dat de stabiliteit van zijn groep op de middellange termijn was gewaarborgd en dat de toekomst rooskleurig leek.12
Teneinde de continuïteit van het onderzoek naar atherosclerose en trombose met fysisch- chemische scheidingsmethoden te verzekeren, werd in 1961 een vijfjarenplan opgesteld. Of- schoon alle subsidies nog niet definitief bevestigd waren nam Böttcher aan dat er over die vijf jaar minstens een bedrag van ruim ƒ 2 miljoen aan subsidies voor salarissen, apparatuur en speciale algemene onkosten benodigd was. Hij was een ervaren fondsenwerver. Als bijdragen die waren toegezegd of waarschijnlijk waren somde hij op: ZWO (ƒ 190.000), de Gezond- heidsorganisatie TNO (ƒ 520.000), de Amerikaanse National Institutes of Health (ƒ 550.000), The Fleming Memorial Fund (ƒ 15.000), een viertal Productschappen (Zuivel, Vee en vlees, Pluimvee en eieren, Margarine, vetten en oliën; samen ƒ 350.000); en zijn (deeltijd)werkgever Shell Nederland (ƒ 40.000). De subsidies van het bedrijfsleven verliepen via de Gezondheids- organisatie TNO, waardoor het Rijk er een even grote subsidie aan toevoegde vanuit de zo- geheten stimuleringsgelden - een principe dat we nu kennen als matching (ƒ 366.000).13
Het voorstel was dus om het interdisciplinaire onderzoekscentrum aan te duiden als Gau- bius Instituut. Daarbij was het, aldus Böttcher, zeker niet de bedoeling om daar enkel en alleen onderzoek te doen. Er zou ook onderwijs worden gegeven: ‘Het ontwikkelen van fysisch- chemische onderzoekingsmethoden en het bestuderen van de fysisch-chemische verschijn- selen, waarop deze methoden berusten zijn onderwerpen die bij uitstek passen in de oplei- ding der fysisch-chemici. Zowel de universiteit als de industrie heeft een grote behoefte aan fysisch-chemici, die tijdens hun opleiding speciale aandacht aan deze onderwerpen gegeven hebben.’ De toepassingen op medisch gebied vielen toentertijd buiten het onderwijs, maar het behoorde tot de mogelijkheden om dit gedeelte van de afdeling Fysische Chemie II een rol te laten spelen bij de opleiding van medici die zich op een researchtaak wilden voorbereiden.
Het zou toch nog enige tijd duren alvorens het Gaubius Instituut in juni 1965 officieel kon worden geopend.14 De inauguratie vond plaats zonder veel ophef. Böttcher vond het wel belangrijk dat er een persconferentie werd gehouden om duidelijk te maken dat de Leidse universiteit een nieuw interdisciplinair onderzoekscentrum had.15 De medische kant van het Gaubius Instituut werd vertegenwoordigd door de Gezondheidsorganisatie TNO. Böttcher zag zijn instituut echter graag als een menging van de faculteiten Natuurwetenschappen en Geneeskunde. In 1967 ging de afdeling Dielectric over naar het Leeuwenhoek-complex.16 Böttcher zag dat als een gelegenheid om het Gaubius Instituut om te zetten in een interfacultair instituut tussen de Medische Faculteit en de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschap- pen. Met andere woorden, artsen en artsen-in-opleiding dienden nauwer betrokken te worden. Aanklampen bij Geneeskunde zou het ook gemakkelijker maken om als nieuwe directeur van het Gaubius een arts aan te stellen. Hijzelf was inmiddels aangezocht als voorzitter van de Raad van Advies voor het WetenschapsBeleid (RAWB).17
De opvolger die Böttcher op het oog had was de huisarts-onderzoeker Pieter Brakman. Deze was een leerling van de al genoemde Tage Astrup, waarmee Brakman een decennium had samengewerkt, zowel in Kopenhagen als in Washington DC (Verenigde Staten). De posi- tie van het Gaubius Instituut binnen de Leidse universiteit stond echter op het spel: Böttchers wens van een interfacultair instituut werd door het College niet overgenomen. De oplossing was het afstoten van het instituut naar TNO.