Page 203 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 203
XII. Lyseerders en de hemostatische balans 191
Susan Lord in Chapel Hill (NC), USA, die met deze technologie ervaring had. Haverkate’s analist Jaap Koopman ging voor een half jaar naar Chapel Hill. Vervolgens bepaalde hij, met de in de V.S. opgedane ervaring, voor de in Leiden beschikbare erfelijk-abnormale fibrino- genen de specifieke afwijking in het DNA. Daartoe was Haverkate heel Europa afgereisd om her en der bloed van patiënten en eventueel van hun familieleden met abnormaal fibrinogeen te verzamelen. Ze hoopten de klinische relevantie hiervan op het spoor te komen. Koopmans resultaten met de DNA-afwijkingen konden eenvoudig worden omgezet in de overeenkomsti- ge aminozuurafwijkingen van het fibrinogeen. De resultaten van ieder abnormaal fibrinogeen konden probleemloos in vooraanstaande tijdschriften worden gepubliceerd, omdat het alle- maal erg nieuw was.47
Abnormaal fibrinogeen kan geassocieerd zijn met bloeding of trombose, afhankelijk van de locatie van het aminozuurdefect in het fibrinogeenmolecuul. Jaap Koopman promoveerde op dit onderwerp met Rogier Bertina als promotor en Haverkate als copromotor. Susan Lord was opponent.48 Samen met een clinicus (M. Samama uit Parijs, inmiddels overleden) heeft Haverkate een inventarisatie gemaakt van alle tot 1994 wetenschappelijk beschreven abnor- male fibrinogenen. Daaruit resulteerden aanbevelingen voor clinici, wat ze minimaal moeten meten, en waarop ze dienen te letten. De meeste fibrinogenen waren geassocieerd met een bloedingsneiging, omdat het fibrinogeen slecht stolt. Maar een significant aantal was geasso- cieerd met een tromboseneiging. De oorzaak van deze trombose is niet duidelijk, maar kan te maken hebben met een gestoorde fibrinolyse. Het werk van Koopman suggereert dat de locatie van het defect in het eiwit bepaalt of het bloeding dan wel trombose wordt.49
In 1990 bestond het Gaubius Instituut onder de paraplu van de GezondheidsOrganisatie TNO een kwart eeuw. Het stond op de drempel van opnieuw flinke hervormingen die in 1991 hun beslag zouden krijgen. Anderzijds kunnen we zeggen dat oude doelen - zij het enigszins anders dan gedacht - waren gerealiseerd. De versmelting van fysisch-chemische methoden met gezondheidsonderzoek was niet helemaal zo gelopen als Frits Böttcher gedacht had, maar Brakman was er wel degelijk in geslaagd om disciplinaire grenzen te slechten. Het Gaubius was actief aan zowel chemische, biologische als geneeskundige grenzen van de wetenschap. En Astrups formulering van de bloedstolling als het proces van een hemostatische balans was tot diep in de haarvaten van de Gaubius-wetenschappers doorgedrongen zoals we uit bijgaand citaat kunnen lezen.
XII.5 Leuven: Van souterrain naar wereldinstituut
Vanuit de invloed van de biochemie à la Utrecht en Amsterdam kwam er in het medisch- biologisch getinte Gaubius een beweging op gang met als centraal motto: werk alleen met gezuiverde componenten! Dat betekende: fibrinogeen zuiveren, enzymen zuiveren, pogen om fibrinolyseremmers te zuiveren, et cetera. Hierbij was Dick Rijken erg belangrijk. Hij was namelijk de eerste in de wereld die het enzym tissue-type plasminogen activator zou zuiveren. Helaas voor de medewerkers was er in de tweede helft van de jaren 1970 veel discussie over de missie van de Gezondheidsorganisatie TNO (alsmede van die van TNO als geheel).51 Met potentieel goud in handen vond Rijken dat zijn werk in Leiden onvoldoende uitgebuit kon worden en vertrok hij naar Desiré Collen in Leuven.
Desiré Collen werkte bij Marc Verstraete die hierboven al is genoemd in het kader van het congres over trombolyse in 1960. Verstraete (geboren in 1925) groeide op in het gezin van een vermaard obstetricus-gynaecoloog en was min of meer autodidact op het terrein van de hemostase. Al tijdens zijn studie geneeskunde werkte hij in het Leuvense Laboratorium voor