Page 202 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 202
190 Bloedstolling en bloedingsneiging
Rond 1983 of 1984 werd dat allemaal geformaliseerd en werd er een Besloten Vennoot- schap opgericht (OTNO = OT & TNO). De voor de testkit beoogde markt bestond uit zieken- huizen en meer in het bijzonder het hemostase-laboratorium. Er was al bekend dat je afbraak- producten van fibrine kon gebruiken als marker voor een trombotische toestand. Een manier om dat te meten was de test op zogeheten D-dimeren; ook bestonden er nog enkele alternatie- ve testen. De wetenschappers van het Gaubius meenden dat nu álles mogelijk was! Er werd gedacht aan een hele reeks testen op fibrinogeen- en fibrine-gerelateerde producten. En aan nog andere (eiwit)producten uit het hemostaseproces.44 Minstens een dozijn testen zou tot de mogelijkheden gaan behoren. Het zou echter anders verlopen en de gedroomde diagnostische testen stierven een zachte dood.
Kadertekst XII.2
Geen commercialisering zonder goede marketing!
Willem Nieuwenhuizen: ‘Toch werden de diagnostische testen niet het succes waarop ie- dereen hoopte. Het Gaubius was weliswaar specialist op het gebied van fibrinolyseproduc- ten en Organon Teknika had de Development uitstekend in de vingers. Maar beide partijen verloren de marketing uit het oog. Vertegenwoordigers moesten op pad met een verhaal dat veel uitleg behoefde! Ze moesten het fibrinolyse-systeem uitleggen. Ze moesten de re- latieve voor- en nadelen van elke test ten opzichte van de andere uitleggen. Dat is voor die vertegenwoordigers veel te moeilijk; ze verkopen nu eenmaal veel liever een gemakkelijke hepatitistest. De marketeers waren dus onvoldoende opgeleid. Ik liep me de benen uit het lijf om uit te leggen waarvoor de testen dienden. De hemostasiologen, die begrepen het wel. Maar de klinische wereld was er te inert voor. Er leeft nog wel wat van die monoklonalen voort in een Frans bedrijf geleid door Jean Amiral; dat bedrijf heet Hyphen. Uiteindelijk werd Organon Teknika overgenomen door BioMérieux.’
Uiteraard ging op het Gaubius - naast de inspanning op het terrein van de diagnostische testen - ander werk gewoon door. Bijvoorbeeld onderzoek naar de afbraak van fibrinogeen door uit granulocyten afgeleid enzym.45 Een klinische insteek werd gekozen in het werk van Cees Kluft samen met Frank Leebeek, die de functie van de fibrinolyseremmer alfa2- antiplasmine bestudeerden aan de hand van het effect van een aangeboren deficiëntie van die remmer. De fibrinolyse kan worden geremd door remmers van plasminogeenactivatoren of door directe remming van plasmine middels een antiplasmine. In 1976 was voor het eerst alfa2-antiplasmine (alfa2-AP), een glycoproteïne, beschreven. Het ontbreken van een fibri- nolyseremmer kan leiden tot ongebreidelde fibrinolyse en derhalve een bloedingsrisico. Pati- ënten met een ernstige alfa2-AP-deficiëntie zullen door de verhoogde bloedingsneiging snel de huisarts consulteren. Met eenvoudig (?) laboratoriumonderzoek kan de alfa2-antiplasmine- deficiëntie opgespoord worden, waarna een goede behandeling, zowel profylactisch als thera- peutisch met fibrinolyseremmers mogelijk wordt.46
Frits Haverkate zou vanaf het midden van de jaren 1980 kiezen voor een alternatieve richting in het toegepast onderzoek. Vanaf die tijd koos hij voor een sterk epidemiologisch gerichte invalshoek. Zijn redenering: met de epidemiologische resultaten kan de kliniek iets dóen! (Zie ook hoofdstuk XVII over Evidence Based Medicine.) Dat was het soort weten- schapstoepassing waarvan Haverkate altijd gecharmeerd was geweest.
Een bijzonder succesvol onderzoeksproject van Frits Haverkate was voorts het werk van zijn groep aan abnormale fibrinogenen. Omdat nog niemand in Nederland beschikte over de techniek van DNA-sequentiëring van fibrinogeen-genen, zocht Haverkate in 1983 contact met