Page 200 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 200
188 Bloedstolling en bloedingsneiging
wíj schiepen als het ware de literatuur. Later kregen we volgers en moesten we meer en meer gaan lezen.’40
Fibrinolyse was, aldus Kluft, vreselijk complex want er waren bijvoorbeeld wel zeven enzymen die fibrine kunnen afbreken. Dat betekende bijvoorbeeld dat wanneer je erin slaagde om een bepaalde route te onderbreken, je dan nog niet zo heel veel kon leren, want dan was er in je experiment altijd wel een alternatieve route die wel werkte. Twee decennia later zou dit betekenen dat de vervaardiging van een ‘knock-out’-muis voor fibrinolyse waarbij slechts één gen werd uitgeschakeld, meestal geen nuttig proefdiermodel opleverde, vanwege het bestaan van omleidingsroutes die eveneens leiden tot fibrinolyse.
Het proefschrift ‘Blood fibrinolysis: Proactivators and activators in human plasma’, dat Kluft in 1978 verdedigde - met Coen Hemker als promotor en de Leidse klinisch-chemicus A.A.H. Kassenaar en P. Brakman als coreferenten - concentreerde zich op de fibrinolyse- remmer C1-inactivator. Deze factor was reeds bekend uit het complementsysteem. Kluft on- derzocht onder meer de (kinetische) interacties tussen dergelijke intrinsieke inactivatoren en extrinsieke activatoren zoals t-PA. Aspecten rond fibrinolyse die voorts aan de orde kwa- men waren de afhankelijkheid ervan van het tijdstip van de dag en de rol van stuwing op de fibrinolyse-activiteit van het bloed.41
Tage Astrup, die in 1976 vanuit de V.S. was teruggekeerd naar Denemarken, evalueerde Klufts studie naar de C1-inactivator als een goed hulpmiddel voor de studie van de interactie tussen het intrinsieke systeem en het extrinsieke systeem van fibrinolyse (met van weefsel afgeleide activator).42 Vanaf zijn promoveren in 1978 tot het moment dat het Gaubius Instituut rond 1990 van de binnenstad naar het Leeuwenhoek-kwartier aan de rand van Leiden zou verhuizen, was Kluft senior-onderzoeker fibrinolyse. Ondanks dat hij was gepromoveerd aan de Universiteit van Leiden was Kluft intensief verbonden met Hemkers club in Maastricht, omdat die nu eenmaal zijn promotor was.
Na 15 jaar in de V.S. was Astrup teruggekeerd naar Denemarken. Hij vestigde zich in de stad Esbjerg in het zuidwesten waar hij connecties aanknoopte met het plaatselijke ziekenhuis en de nieuw gevestigde universiteit van Zuid-Jutland. Na Brakman zocht hij opnieuw samen- werking met artsen en in het bijzonder met Jorgen Jespersen. Astrup zou een speciale band blijven houden met Pieter Brakman, die Astrup een werkkamer ter beschikking stelde op het Gaubius Instituut. Daar corrigeerde Astrup de eerste hoofdstukken van Klufts proefschrift.
Binnen Nederland was er een taakverdeling tussen de wetenschappers die zich bezighiel- den met de bloedstolling in de breedste zin van het woord. Om dit langs informele weg te regelen werd de groep Trombose en hemostase Onderzoek in Nederland (THON) opgericht, waar we later op terug komen (hoofdstuk XX). De onderlinge betrokkenheid kwam bijvoor- beeld naar voren in een themanummer van het huisblad van de TNO-organisatie TNO Project. Daarin publiceerden Brakman, Hemker et al. overzichtsartikelen van het werk waarin zij zich specialiseerden. Uiteraard schreef Brakman over het fibrinolyse-onderzoek: het oplossen van bloedstolsels.43
XII.4 Het Gaubius en het dilemma van fundamenteel versus toegepast (de jaren 1980)
Met de overgang van het Gaubius Instituut van de universiteit naar TNO kon het niet anders dan dat de missie van het instituut veranderde. Multidisciplinariteit kon niet meer de missie op zich zijn. Het moest gaan om toegepaste wetenschappen die uiteindelijk zouden moeten resulteren in innovaties. Maar vanwege het universitaire traditie die was ingesleten was er nog steeds een sterke nadruk op wetenschappelijke publicaties en op academische promoties.