Page 209 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 209

XII. Lyseerders en de hemostatische balans 197 hoge status zoals bijvoorbeeld de Annals of the New York Academy of Sciences. Op één van
dergelijke conferenties in 1992 was ook Desiré Collen een van de sprekers.64
XII.6 Het Gaubius Instituut: lyserend ten onder?
Het Gaubius Instituut van eerst de Universiteit Leiden en daarna van TNO is eigenlijk buiten Nederland bekender geweest dan in ons land zelf. Aan die buitenlandse reputatie werkten de medewerkers met enorme energie en daar waren zij behoorlijk succesvol in. Een buitenlandse wetenschapper die aan fibrinolyse werkte associeerde dat onmiddellijk met het Gaubius in Leiden. Een voorbeeld waren de Leiden fibrinolyse-workshops welke alternerend werden gehouden met het Internationale Congress of Fibrinolysis. Ook bij deze workshops was Cas Kortmann gangmaker om er voor de deelnemers een onvergetelijke beleving van te maken (zie ook hoofdstuk VIII).
Sommigen van de voor dit boek geïnterviewden hebben een wat moeizame erkenning van het Gaubius binnen Nederland ervaren.65 Daarvoor zijn mogelijk meerdere oorzaken aan te wijzen. De eerste fase van het werk was uitgesproken multidisciplinair, en met atherosclero- se was een hardnekkig probleem aan de orde. Dat werd gecompenseerd door de virtuositeit waarmee fysisch-chemicus Frits Böttcher financiering voor zijn groep wist te genereren. Met medicus Pieter Brakman aan het roer en kwam de nadruk te liggen op het proces van fibrino- lyse. Dit onderwerp leende zich goed voor de taakverdeling die onder de T&H-werkers in Nederland werd afgesproken (zie ook hoofdstuk XX). De clotters hielden zich bezig met plasmatische stollingsfactoren, de clutters met bloedplaatjes en de lysers op hun beurt met fibrinolyse. Maar de scheiding tussen de eerste twee categorieën was veel minder hard dan tussen de laatste enerzijds en de eerste twee anderzijds: factor VIII, von Willebrand-factor, bloedplaatjesmembraan en vaatendotheel hadden toch duidelijk met elkaar te maken. Ook stollingsactivatie had duidelijke verbanden met weefselfactoren.
Natuurlijk was er binnen het Gaubius Instituut de belangrijke inbreng van Tage Astrup die niet naliet te benadrukken dat stolling en fibrinolyse twee zijden van één-en-dezelfde medaille waren. Het theorema van de Hemostatische Balans was een belangrijk theoretisch concept binnen het Gaubius. Maar het zou lang duren voor factoren die de verbinding vormen tussen de bloedstolling en de fibrinolyse als voorbeelden van Astrups Balans daadwerkelijk een diepe betekenis kregen.
In diezelfde tijd werd ontdekt dat geactiveerd proteïne C (APC) de fibrinolyse in bloed bevordert. In 1984 vroegen en kregen Bertina en Haverkate een subsidie voor een promoven- dus om de oorzaak van dit verschijnsel te achterhalen. Op dit geld werd Nanneke de Fouw aangesteld en zij ontdekte dat trombine via een nog onbekende factor de fibrinolyse remt en ook dat antistolling de fibrinolyse bevordert.66 De onbekende factor werd door het Gaubius de ‘de Fouw Factor’ genoemd. Vastgesteld werd dat deze factor alleen aanwezig is in bloed en niet in mengsels van gezuiverde componenten. Na een tip van Cees Kluft gingen ze na of die factor soms een carboxypeptidase kon zijn maar het resultaat was helaas negatief. Als de Gaubius-onderzoekers die bepaling goed hadden uitgevoerd, hadden ze Trombine Activeer- bare Fibrinolyse Remmer (TAFI) ontdekt. Nu moesten zij die eer aan anderen gunnen.67
TAFI is een carboxypeptidase, een enzym dat kleine stukjes afsplitst van fibrinogeen zodat het minder plasminogeen bindt, met als gevolg een remming van de fibrinolyse. Om een lang verhaal kort te maken, is trombine niet alleen een enzym dat fibrinestolsels vormt uit fibrino- geen maar activeert het tevens TAFI tot een actief carboxypeptidase dat zorgt voor fibrino- lyseremming. Dus APC, dat antistollend werkt, bevordert de fibrinolyse. Samenvattend is de


































































































   207   208   209   210   211