Page 242 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 242
230 Bloedstolling en bloedingsneiging
factor VIII enkele jaren heeft geduurd en slechts voor zo’n 60% heeft plaatsgevonden, terwijl bij de recombinante tegenhangers van groeihormoon en follikelstimulerend hormoon deze ‘verdringing’ snel plaatsvond en voor 80% resp. 100%! Zwart-van Rijkom wijt dit aan de grote inbreng van behandelend artsen, die graag beschikken over een pluriformiteit in de be- schikbare preparaten; dit dus ondanks het feit van de sterk toegenomen empowerment van hemofiliepatiënten.37
De les van de aids-ramp - namelijk het risico op virusoverdracht bij uit plasma afkom- stige bloedcomponenten - maakte dat er strenge controlenormen kwamen, toegepast door de overheid. Dit stond echter op gespannen voet met de mogelijkheid van regionale bloed- banken om bloedcomponenten te produceren. Voor lang houdbare bloedproducten was een partijgewijze controle en vrijgifte verplicht, hetgeen betekende dat van elke geproduceer- de charge stollingsfactorconcentraat een onderzoek door de overheid moest worden uitge- voerd. Een dergelijk onderzoek kostte f 6000,- per partij. Bloedbank Friesland richtte zich eind 1993 tot de NVHB om over deze gang van zaken te klagen. Voor het door hen op kleine schaal, uit kleine plasmapools geproduceerd en bij 80°C hittebehandeld factor VIII hield dat in: 10% opbrengstverlies door monstername; een kostenverhoging van ca f 0,45 per IE FVIII en leveringsproblemen in verband met 3 maanden extra doorlooptijd. De regionale bloedban- ken hadden daarom besloten bij het ministerie ontheffing aan te vragen voor bovengenoem- de partijgewijze vrijgifte. Hun argument was niet alleen dat partijgewijze vrijgifte voor hen onmogelijk was, maar ook natuurlijk dat door het werken op kleine schaal hun bloeddono- ren betrouwbaarder waren dan wanneer bloed werd gedoneerd in grootschalige campagnes. Partijgewijze vrijgifte was in de ogen van de regionale bloedbanken een onterechte bevoor- deling van het CLB.38
Invoering van de Wet inzake Bloedtransfusie maakte het echter onmogelijk dat de bloedbanken hun kleinschalige productie konden voortzetten. Toen er eind 1994 voldoende stollingsfactorpreparaten op de markt waren, beëindigden de Bloedbanken de kleinschalige productie van hittebehandeld factor VIII. Men kwam een taakverdeling overeen tussen het CLB en de bloedbanken, waarbij bloedbanken zich concentreerden op kort houdbare bloed- producten (rode bloedcellen, bloedplaatjes en plasma) en het CLB zich zou concentreren op de bereiding van lang houdbare plasmapreparaten zoals stollingsfactor VIII.39
Terzijde kan gemeld worden dat in de zomer van 1995 de Rode Kruis Bloedbank Groningen-Drenthe en de Rode Kruis Bloedbank Friesland fuseerden tot de nieuwe orga- nisatie Rode Kruis Bloedbank Noord-Nederland. Met die fusie ontstond een van de grootste, en naar functie en inhoud één van de meest omvangrijke bloedbanken van Nederland. In totaal zouden uiteindelijk ongeveer 80.000 vrijwillige donors per jaar meer dan 100.000 keer bloed of plasma geven. Het personeelsbestand van de nieuwe bloedbank zou dan ongeveer 180 werknemers omvatten. In het verzorgingsgebied (de drie noordelijke provincies alsmede noord-oost Overijssel) konden daardoor 17 verschillende ziekenhuizen dagelijks voorzien worden van de voor transfusie noodzakelijke bloedproducten.40
Eerder is al geschreven dat de NVHP een oproep deed aan haar leden die geïnfecteerd waren geraakt met hiv en aan familieleden van aan aids overledenen om een schadevergoe- ding te eisen van de Nederlandse overheid. Uiteindelijk zou het komen tot een NVHP-verzoek aan de Nationale Ombudsman op 30 december 1993 om in deze kwestie het handelen van de overheid, i.c. het (toenmalige) ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, te onder- zoeken en aanbevelingen te doen. Verzoekster was van mening dat het ministerie van WVC41 : ‘... (i) al eind 1982/begin 1983, dus op het moment dat moest worden aangenomen dat Ameri- kaanse (niet-hittebehandelde) bloedproducten zeer waarschijnlijk met het aids-virus besmet