Page 285 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 285
XVI. Erfelijkheid of omgeving in Leiden 273
tor V Leiden kende dan de pil van de tweede generatie bleek uit een cross-over randomized trial die in Utrecht werd uitgevoerd.39
De kwestie ‘anticonceptiepil & veneuze trombose’ bracht de Nederlandse stollingsonder- zoekers bij elkaar; er heerste een enorme saamhorigheid. Er werd door Leiden intens samen- gewerkt met bijvoorbeeld Harry Büller aan de ene kant, en met Jan Rosing en Coen Hemker aan de andere kant (zij hadden inmiddels een eigen test ontwikkeld - de trombine generatie test - waarmee zowel factor V Leiden als het effect van ‘de pil’ op stollingsafwijkingen kon worden gemeten (zie ook hoofdstuk XIX). Dit resulteerde erin dat zowat de hele Nederland- se tromboseonderzoekswereld bezig was met trombose en pilgebruik. Echt iedereen, aldus Vandenbroucke, heeft bijgedragen aan de tekst van een overzichtsartikel over pilgebruik en stollingsfactoren in de New England journal of medicine uit 2001.40
Het model van omgeving-gen-interactie zoals dat naar voren kwam bij de kwestie pil- gebruik & trombose werd een landmark voor de interpretatie van trombose als multicau- saal proces.41 De interactie tussen de mutatie factor V Leiden en pilgebruik was een aan- sprekend voorbeeld van de nature-nurture discussie. Ook de andere erfelijke stollingsdefec- ten, die op zichzelf risicofactoren zijn voor het krijgen van veneuze trombose (proteïne C-, (proteïne S-, antitrombine-deficiëntie en de protrombine-mutatie) leken in synergie met pil- gebruik te leiden tot een toename in het risico op veneuze trombose.42 In daaropvolgende jaren zouden vanuit Leiden nog regelmatig studies over dit probleem gepubliceerd worden.43
XVI.6 Conclusie: Gaspedaal en rempedaal
Het werk van onderzoekers naar hemostase en trombose aan de Universiteit van Leiden, en het LUMC in het bijzonder, is uitermate succesvol geweest en is dat nog. Enerzijds was er het biochemisch werk van Bertina c.s., later bijgestaan door de moleculair-biologische expertise van Reitsma en anderen. Anderzijds was er de inbreng van Vandenbroucke en Rosendaal vanuit de klinische epidemiologie. Met daartussenin Briët die de verantwoordelijkheid droeg voor de kliniek.
We zijn dit hoofdstuk geopend met de stellingname van nefroloog L.A. van Es, die bin- nen de geneeskunde in Nederland een vooraanstaande plaats innam. Hij stelde in 1999 dat een strikt natuurwetenschappelijke benadering van de geneeskunde vanuit de moleculaire weten- schappen niet in staat zou zijn om de geneeskunde echt verder te helpen, in de zin dat indivi- duen met hun specifieke problemen op de persoon toegesneden medische interventies nodig hebben. Van Es wees op het werk van Bertina-Rosendaal-Vandenbroucke als een voorbeeld van de wijze waarop de klinische epidemiologie dat individuele inzicht zou kunnen leveren. Inderdaad is uit die combinatie een heel scala aan inzichten voortgekomen over de genetische aanleg van individuen en de rol van omgevingsfactoren.
Het beeld van trombose als een combinatie van een gaspedaal (te veel stolling) en een rem- pedaal (te weinig stolling) is vervangen door een netwerk van bevorderaars én remmers van de versnellers, alsmede bevorderaars én remmers van de remmers. Deze complexe, in elkaar grijpende systemen van de bloedstolling zijn voor de gewone arts onbegrijpelijk geworden, als ze dat al niet waren bij de vroegere ontdekking van het complex van stollingsfactoren vari- ërend van I tot XIII. Maar zoals MacFarlane heeft gezegd: ‘We cannot expect that the number of clotting factors will be reduced by research, any more than one would expect better tele- scopes to show fewer stars.’44 Niemand kan verwachten als je met een sterkere telescoop naar de sterrenhemel kijkt, het beeld dan eenvoudiger wordt.