Page 31 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 31

II. Kliniek ontmoet laboratorium 19
die in de afgelopen eeuw naar voren zijn gekomen uit experimenteel onderzoek in laboratoria en klinieken. Om tot een eenduidige nomenclatuur te komen werd besloten om de stollings- factoren een Romeins cijfer toe te kennen, namelijk de nummers I tot en met XIII. Uiteindelijk zouden het er maar twaalf zijn, omdat stollingsfactor VI werd ingetrokken. In het kader aan het eind van dit hoofdstuk staan de twaalf factoren onderscheiden naar hun Romeinse cijfer, met de gangbare naam en een korte uiteenzetting van hun functie.3
Tocantins enorme lijst synoniemen getuigt ervan dat in de eerste helft van de 20ste eeuw het natuurwetenschappelijk onderzoek zoals toegepast op de geneeskunde enorm was uit- gebreid. Dat was een gevolg van de wereldwijde groei van fysiologische laboratoria in de tweede helft van de 19de eeuw. Aanvankelijk was dat een moeizaam proces geweest maar op het eind van die eeuw was er een versnelling in gekomen. Eén van de voorvechters van het uitbreiden van het fysiologisch laboratorium was de Nederlander C.A. Pekelharing. Hij was hoogleraar in Utrecht en zijn specialismen waren de pathologische anatomie, microbio- logie en fysiologische chemie (later biochemie genoemd). In 1907, bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, publiceerde Pekelharing een terugblik op de verwetenschappelijking van de geneeskunde in de tweede helft van de 19de eeuw. Met tevredenheid constateerde hij dat in die periode de fysiologie het nieuwe licht had gebracht en de leiding had genomen in de wetenschappelijke geneeskunde. Rond 1860 waren de werkplaatsen die de fysiologen tot hun beschikking kregen uiterst beschei- den - om niet te zeggen armoedig: ‘Een lokaal of een lokaaltje werd van eenige instrumenten voorzien er werd een handig en intelligent werkman gezocht om, met eenvoudige hulpmidde- len, te vervaardigen wat voor nieuwe proeven noodig was, en het onderzoek kwam op gang.’ Maar vooral belangrijk was, aldus Pekelharing, dat de overheid zich verantwoordelijk voelde om die verwetenschappelijking financieel te steunen.4
Pekelharing had de bloedstolling onderzocht. In de tweede helft van de 19de eeuw was op- gehelderd dat bloed stolt doordat er onoplosbaar fibrine wordt gevormd dat het stolsel vormt. Het ging dus om een chemische omzetting van een oplosbare stof, fibrinogeen, in het on- oplosbare fibrine. Aan het einde van de 19de eeuw werd gevonden dat de omzetting van fibrinogeen in fibrine werd veroorzaakt door een biologische katalysator - een enzym. Omdat fibrinogeen een stof is die normaal in bloed aanwezig is, moet het zo zijn dat er pas bij het stollingsproces werkzame katalysator gevormd wordt. Immers, wanneer deze al in het bloed aanwezig was dan zou bloed uit zichzelf stollen. Pekelharing veronderstelde dat er dus een inactieve voorloper van die katalysator moest zijn. De biologische katalysator werd trombine en de inactieve voorloper protrombine genoemd. Pekelharing werkte een zuiveringsproces uit voor dat protrombine en vond tevens dat er calciumionen (Ca2+) noodzakelijk zijn om het stollingsproces te laten verlopen.
Dat Pekelharing de ontdekker van protrombine was, werd indertijd bestreden. Om na te gaan of Pekelharing protrombine inderdaad geïsoleerd zou kúnnen hebben, repliceerde Chr.W. Hemker - de vader van de al genoemde Coen Hemker - Pekelharings experimenten zo getrouw mogelijk. Uiteraard was het moeilijk om apparatuur en chemicaliën uit de 19de eeuw te reproduceren. Hemkers conclusie was toch dat wanneer de aanwijzingen uit Pekelharings publicaties werden gevolgd, het inderdaad mogelijk was om protrombine in het eindpreparaat à la Pekelharing aan te tonen.5
Het ging Pekelharing niet louter om de kennis over de fysiologie in het algemeen of speci- fiek over bloedstolling. Volgens hem moest die kennis ten goede komen aan de behandeling van de patiënt. In een handboek van zijn hand over weefselleer uit 1917 schreef hij dat de arts van goede wil was maar dat de vooruitgang maar langzaam tot stand kwam. Het einddoel


































































































   29   30   31   32   33