Page 32 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 32
20 Bloedstolling en bloedingsneiging
was om de geneeskunst zo ver mogelijk te ontwikkelen ter genezing van de patiënt en ter preventie van het ziek worden van gezonde mensen, op zodanige wijze ‘dat de geneesheer nauwkeurig weet wat hij doet en in staat is de beteekenis van iederen door hem voorgeschre- ven maatregel in bijzonderheden te beoordeelen. Maar dit einddoel ligt in een ver en voor ons nog in nevelen gehuld verschiet. Al hebben de zucht naar hulp en de drang om te helpen van de oudste tijden af den mensch geprikkeld, naar middelen te zoeken om zieken te genezen, men is daarmee slechts uiterst langzaam, met vallen en opstaan, vooruit gekomen.’6
In 1904 werd door de in Duitsland woonachtige Paul Morawitz een schema voor de bloed- stolling opgesteld met daarin fibrinogeen, fibrine, protrombine, trombine, calciumionen en een extra factor - trombokinase - die protrombine omzet in trombine (afb. II.1). Dit schema zou gedurende vele decennia het klassieke model van de bloedstolling blijven. Trombokinase zou de factor zijn die nodig was om de stolling in gang te zetten en die vrijkwam wanneer er weefsel werd beschadigd.
Afb. II.1
Het stollingsmodel volgens Paul Morawitz (1905)7
cellular dammage
c prothrombin + Ca2+
thrombokinase E c thrombin
fibrinogen
E c
fibrin
Het klassieke concept van Morawitz’ stollingstheorie bood Armand Quick gelegen- heid om een test te ontwerpen waarmee de hoeveelheid protrombine in bloed kon wor- den gekwantificeerd.8 Dit werd de kwantitatieve protrombine-test, ook bepaling van de pro- trombinetijd genoemd. De test berust op de veronderstelling dat - in aanwezigheid van een optimale hoeveelheid Ca2+ en een overmaat aan weefseltrombokinase (weefselfactor) - de stollingstijd van een monster bloedplasma (dus met fibrinogeen) afhankelijk is van de concen- tratie van het protrombine. Als weefselfactor, het trombokinase, gebruikte Quick een aceton- extract van konijnenlongen of -hersenen.9
Quick was in 1932 een jonge arts en biochemicus die in het laboratorium van het Fifth Avenue Hospital te New York een klein hokje kreeg toebedeeld. Daar mocht hij proeven doen. De enige plek om zich terug te trekken was de bibliotheek van de medische faculteit, waar hij zich intensief bezighield met de sterk uiteenlopende theorieën over de bloedstolling. Het stollingsschema waarop Quick zich baseerde was dat van Morawitz maar met een aanpassing voor wat betreft het enzym trombokinase:
(I) tromboplastine + calcium + protrombine => trombine (II) fibrinogeen + trombine => fibrine
Van de drie variabelen in reactievergelijking (I) was calcium te kwantificeren. Door bloed- plasma met een nauwkeurig gedefinieerde overmaat aan natriumoxalaat te decalcificeren en ter inleiding van het stollingsproces met een goed gedefinieerde overmaat aan calcium te re- calcificeren, werd de snelheid van omzetting van protrombine in trombine onafhankelijk van het oorspronkelijk aanwezige calcium. Op zoek naar een middel om de reactiesnelheid ook onafhankelijk te maken van tromboplastine, vond Quick bij toeval dat een waterig extract uit