Page 322 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 322
Hoofdstuk XIX
Maastricht revisited: Focus op biologische verspilling
XIX.1 Inleiding: De Pyrrus-overwinning van de biochemie
In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog werd biochemisch onderzoek naar de bloed- stolling met zeer eenvoudige middelen uitgevoerd, met waterbad en stopwatch als belang- rijkste instrumenten. Het geheim van het succes van deze eenvoudige middelen was gelegen in de variatie aan bloedafwijkingen die daarmee bij patiënten werden waargenomen. Met de opkomst van de biochemie kwamen instrumenten beschikbaar om de afzonderlijke (ma- cro)moleculen te isoleren en te analyseren en om vervolgens hun onderlinge interacties op moleculair niveau te bestuderen. In Nederland was Coen Hemker één van de grondleggers van de biochemische aanpak, eerst in Leiden en vanaf 1974 in Maastricht. In het zuiden wist hij met Leidse getrouwen een snelgroeiende afdeling Biochemie uit de Limburgse löss te trekken.
Gedurende twee decennia - van 1963 tot 1982 - was Hemker een biochemicus pur sang. Omdat de jonge Maastrichtse universiteit zich moest profileren ten opzichte van de geves- tigde universiteiten, ging er veel aandacht uit naar het wetenschappelijk onderwijs dat met een probleemgestuurde aanpak onderscheidend was.4 In de ogen van Hemker leidde die on- derwijsprofilering tot een onderwaardering van het wetenschappelijk onderzoek aan de jonge instelling. Hij was dan ook een motor achter de oprichting van het Maastrichtse Biomedisch Centrum naast het Academisch Ziekenhuis Annadal. Om de jonge Rijksuniversiteit Limburg (later Universiteit Maastricht geheten) een impuls te geven in de volgens hem juiste richting, ontkwam hij er niet aan om een leidende bestuursfunctie te aanvaarden. Van 1982 tot 1985 was hij Rector Magnificus van de universiteit, in de overtuiging dat hij de wetenschappers van zijn afdeling met een gerust hart alleen kon laten. Nadat hij in het midden van de jaren tachtig het aanbod had afgeslagen om voorzitter te worden van het College van Bestuur van de universiteit, keerde hij terug naar zijn Maastrichtse laboratorium, maar niet dan nadat hij eerst een sabbatical in Parijs had doorgebracht.
Hemker had altijd al een warm hart gehad voor de Franse cultuur. In 1963 had hij een stagetijd doorgebracht in Parijs (vide infra) en sindsdien was hij er regelmatig teruggekeerd. Ook na zijn rectoraat ging hij terug naar zijn oude bekenden in Parijs. Daar sloot hij aan bij het werk van Suzette Béguin, die zich had ontwikkeld tot een virtuoos laborante inzake de trombinegeneratie (TG) in (patiënten)bloed. De TG-bepaling was in de jaren 1980 al zo’n drie decennia oud. Het was een tweestapstechniek waarbij de vorming van trombine in een bloedmonster in de tijd werd gevolgd door van het monster submonsters te nemen en daarmee de hoeveelheid in de moeder-sample gevormd trombine te bepalen. De hoeveelheid gevormd trombine wordt dan gerepresenteerd door de oppervlakte-onder-de-curve (area-under-the-