Page 323 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 323

XIX. Maastricht revisited: Focus op biologische verspilling 311
curve, AUC).
In de ogen van Hemker met zijn biochemie à la Maastricht was het werk van Suzette
Béguin om een aantal redenen uniek (zie ook foto’s XIX.1 en XIX.2). In de eerste plaats vereiste het trombinegeneratie-experiment een ongelooflijke behendigheid in het bespelen van monsters en submonsters, pipetten en stopwatches. In minder ervaren handen kwam het regelmatig voor dat één van de tien stopwatches in het waterbad belandde.
Ten tweede was Hemkers afdeling in Maastricht wezenlijk verstoken van bloedmonsters van patiënten. De relatie tussen het biochemisch laboratorium en de klinieken van het Acade- misch Ziekenhuis Maastricht (AZM) was op zijn zachtst gezegd koel. Nu was patiëntenbloed ook niet per se nodig; biochemisch onderzoek naar de bloedstolling kon heel goed met bij- voorbeeld bloed van de koe plaatsvinden. Béguin in Parijs daarentegen had de beschikking over bloed van patiënten met de meest ongewone ziekten omdat het hoofd van haar laborato- rium een (inter)nationaal vermaard klinisch hematoloog was.
Tenslotte was er een derde reden waarom Hemker met Béguin in een heel nieuwe we- reld terecht kwam. De studie van de bloedstolling met de gangbare methoden uit de klinische chemie betreft slechts een heel beperkt deel van die stolling. Immers bij veel studies was de vorming door trombine van een fibrinebloedstolsel het eindpunt van een laboratoriumtest. Dat eindpunt werd bijvoorbeeld gemeten aan de hand van de protrombinetijdtest (PT), de geactiveerde protrombinetijdtest (aPTT) of de bloedingstijd. Bekeken vanuit de trombinege- neratie was het trombine dat tot aan dat eindpunt wordt gevormd echter slechts zo’n 5% van de totale hoeveelheid trombine die wordt gevormd. Na de vorming van een stolsel gaat de trombinegeneratie nog lange tijd door, totdat de resterende 95% trombine is gevormd.
De driejarige onderbreking van zijn experimenten als gevolg van zijn bestuurswerk en de kennismaking met Béguins TG-experimenten deden Hemker inzien dat de klassieke klinisch chemische experimenten - het bepalen van de stollingstijden - slechts betrekking hadden op de ‘initiatie’ van de bloedstolling en niet op het bloedstollingsproces in toto. De gedrevenheid die hij aan de dag had gelegd bij het ophelderen van de biochemie van de bloedstolling had geresulteerd in een afdeling waar het onderzoek bestond uit het uiteenrafelen van processen en producten, om deze dan weer samen te brengen en het resultaat te bestuderen (zie bijvoor- beeld het openingscitaat van dit hoofdstuk van de hand van Jan Rosing). Was dit biochemisch paradigma soms een Pyrrus-overwinning?
Jan Rosing was - net als Hemker - een leerling van de hoogleraar Biochemie van de Uni- versiteit van Amsterdam, E.C. Slater. Deze was een wereldvermaard expert op het gebied van de studie van de oxidatieve fosforylering, de ademhalingsketen. Ook daarbij werden enzymen geïsoleerd, processen met de meest geavanceerde fysisch-chemische instrumenten bestudeerd en intermediairen en cycli gesuggereerd. In feite verliep de biochemische studie van de bloed- stolling op een gelijksoortige manier als de studie van ademhalingsketen. Een groot verschil en nadeel van het werken met bloed was echter dat de daarbij betrokken enzymen veel gro- ter én complexer waren dan de enzymen van de oxidatieve fosforylering. De biochemici van de bloedstolling overwonnen deze handicap, en hun ‘landkaart’ van omzettingsprocessen is inmiddels even gedetailleerd geworden als die van bijvoorbeeld de ademhalingsketen en de citroenzuurcyclus - de landmarks van de biochemie.
In dit boek hebben we gezien dat de ‘Enzym-School’ van Slater aan de UvA hofleve- rancier is geweest van biochemici die naam hebben gemaakt binnen hemostase en trombose. Voorbeelden zijn uiteraard Hemker en Jan Rosing, maar ook Rogier Bertina en Cees Kluft (Flip de Groot promoveerde ook bij Biochemie aan de UvA maar bij Joseph Tager). Zoals gezegd, de centrale aanpak binnen de Slater-school was het uiteenrafelen van de biochemi-


































































































   321   322   323   324   325