Page 324 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 324
312 Bloedstolling en bloedingsneiging
sche processen en het reconstitueren ervan. Slater inspireerde zijn leerlingen tot groot enthou- siasme over de in Amsterdam gehanteerde aanpak. Dit kan inderdaad tot zeer geïnspireerd werk leiden maar het heeft natuurlijk ook een nadeel: het risico van tunnelvisie! Of om het in meer wetenschappelijke termen te zeggen: het werken binnen een ‘onaantastbaar’ geacht paradigma. Dat zou inderdaad het geval blijken te zijn.
Eén van Slaters concurrenten was de Brit Peter Mitchell, die als ‘zelfstandig’ onderzoeker er een eigen laboratorium op na hield. Dat was uiteraard zeer ongewoon daar de meeste acade- mische biochemici aan een universiteit werkten. In ieder geval hield Mitchell er eigenzinnige opvattingen op na over hoe de ademhalingsketen in elkaar zat. Naar zijn mening bestonden de intermediaire producten waarnaar Slater en zijn leerlingen zo fanatiek zochten, helemaal niet! Mitchell verdedigde de opvatting dat de energie van de ademhalingsketen wordt gegenereerd als een elektrische potentiaal over een membraan. Die potentiaal zou, aldus de eigenzinnige Mitchell, gegenereerd worden door het wegpompen van waterstofatomen door die membraan heen, dat de afscheiding vormt tussen twee ruimtes. Dit was Mitchells chemiosmotische hypo- these voor de oxidatieve fosforylering. Piet Borst, die de meesten kennen als een begenadigd biochemisch kankeronderzoeker en publicist, promoveerde bij Slater. In een autobiografisch essay omschreef Borst zijn perceptie van de ontvangst van Mitchells ideeën in het Slater- laboratorium: ‘Peter Mitchell came to present the first version of his chemi-osmotic theory for oxidative phosphorylation and created uproar: The Slater lab was highly interested in possible chemical intermediates in oxidative phosphorylation. Mitchell postulating that these intermediates did not exist shook the cornerstones of the lab. The discussion was heated and lasted. Although my biophysics was too rudimentary to follow all the arguments, I immedi- ately fell for Mitchell’s hypothesis, which explained so much so elegantly’. Mitchell kreeg gelijk en in 1978 werd hem de Nobelprijs voor de chemie toegekend voor zijn bijdrage aan ‘The understanding of biological energy transfer through the formulation of the chemiosmotic theory’.
De betekenis hiervan is, in de eerste plaats, dat een biochemisch schema van sequenties, cascades en cycli van chemische stoffen een té beperkt paradigma voor biologische processen kan zijn. Dit ondanks de enorme kennis die langs die weg over de natuur wordt verkregen. Ten tweede, dat een driedimensionale structuur of ordening - zoals een membraan dat is - van cruciaal belang kan zijn voor biologische processen die niet zijn te reduceren tot louter che- mie. Wat de Slater-Mitchell controverse leert is dat werken binnen een vaststaand paradigma belemmerend kan zijn voor het genereren van alternatieve hypothesen. In de geschriften van Hemker is geen rechtstreekse verwijzing gevonden naar het werk van de iconoclast Mitchell als voorbeeld van het zich losmaken uit paradigmatisch denken. Het kan zijn dat Hemker zijn leermeester geen zout in de wonde wil wrijven, maar in Hemkers enthousiasme over het con- cept van trombinegeneratie van de bloedstolling is ook een reformistische en iconoclastische drive te herkennen.
Er was overigens veel inspanning als missionaris vereist om anderen van het nieuwe in- zicht te overtuigen. De afdeling Biochemie in Maastricht zag geen directe aanleiding om de nieuwe ideeën omtrent trombinegeneratie te omarmen en de studie van het 5%-deel van het bloedstollingsproces in te ruilen voor een 100% TG-studie. Dat zou namelijk een breuk met het lopende werk betekenen en Rosing, Zwaal cum suis waren nu eenmaal zeer succesvol in het publiceren binnen het reguliere kader. En toen Hemker in 1985 voorstelde om Béguin naar Maastricht te halen, reageerde de biochemische goegemeente afwijzend. Zij was immers geen chemicus maar een ‘bioloog’, en werkte met methoden zoals pipetten, die de chemici al lang achter zich hadden gelaten. Zij werkten immers met ultracentrifuges en fysisch-chemische