Page 354 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 354

342 Bloedstolling en bloedingsneiging
was hierdoor gedwongen om het laboratorium van RELAC op te heffen. Tegelijkertijd werd een nieuw laboratorium opgericht: het Coagulation Reference Laboratory (CRL), dat fungeert onder verantwoordelijkheid van de afdeling Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde van het LUMC (hoofd: C.M. Cobbaert). Het CRL zet de kalibratiewerkzaamheden met inter- nationale standaarden, de validatie van point-of-care (POCT) systemen voor INR bepaling, en de certificatie van plasma’s voor INR juistheidsverificatie voort.
De FNT op haar beurt besloot dat met ingang van 1 januari 2015 iedere trombosedienst zelf een contract moest aangaan met een aanbieder voor de organisatie van externe kwaliteits- controle. De verplichting tot externe kwaliteitscontrole blijft bestaan, maar op uitvoeringsni- veau speelt de FNT hierin geen rol meer. Dat besluit impliceerde dat de samenwerking met en het contract tussen de FNT en het RELAC kwamen te vervallen. Een aantal trombosediensten heeft zich vervolgens bij de Sectie Stolling van de SKML aangemeld voor deelname aan de kwaliteitscontrole.16
XX.4 De THON: de eerste Nachwuchs
In dit boek hebben we gezien dat het veld van hemostase- en trombose-onderzoek zoals we dat nu kennen een zeer gemêleerde achtergrond heeft. Het is een medisch-biologisch onderzoeks- terrein dat wordt gekenmerkt door de vele raakvlakken met enerzijds basiswetenschappen als biochemie, biofysica, fysiologie, cytologie, genetica en moleculaire biologie. Anderzijds staat het in intensief contact met de klinische disciplines zoals inwendige ziekten, hart- en vaatziekten, chirurgie, hematologie en gynaecologie. Deze multidisciplinariteit betekende dat T&H-werkers niet als vanzelf met elkaar in gesprek kwamen zoals dat binnen een medische specialistenvereniging en de vakverenigingen van chemici en biologen wel het geval was.
Wetenschapsbeoefening is nu eenmaal het met elkaar doorspreken van ideeën en resul- taten. Daardoor ontstond er al vroeg behoefte aan communicatie en coördinatie. We zijn de erflaters van het Nederlandse T&H-onderzoek al eerder tegengekomen: Van Creveld, Jordan, Loeliger, Roos, Haanen, Brakman en nog een paar anderen. Deze grondleggers richtten al in de jaren 1950 werkgroepen op die geregeld informele wetenschappelijke besprekingen organiseerden. In 1969 werd de Werkgemeenschap ‘Trombose en hemostase’ gevormd en opgenomen in de gelederen van de Stichting FUNGO, dochter van subsidiegever ZWO. Er waren toen 11 werkgroepen waarvan er 5 in 1970 een subsidie ontvingen.17
Daaruit kwam een ‘Stolclub’ voort die uitgroeide tot een vijftal samenwerkingsverban- den in het begin van de jaren 1970. Binnen deze werkgroepen werd behoefte gevoeld aan een formele bovenbouw, welke in 1972 een structuur kreeg in de vorm van de coördinatiegroep Trombose- en Hemostase-Onderzoek Nederland (THON).18 Het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten was tot dan toe hoofdzakelijk door de overheid gefinancierd langs de lijn van wat al snel de ‘eerste geldstroom’ ging heten. Die benaming kwam in zwang omdat financiering via de ‘tweede geldstroom’ al snel belangrijker werd. Dat was de financiering die liep via het fonds van ZWO, hetzij rechtstreeks of via dochterstichtingen zoals FUNGO, MEDIGON en SON. Via ZWO ontstond er een systeem voor overleg in zogeheten werkge- meenschappen, het schrijven en bediscussiëren van onderzoekaanvragen, het schrijven van meerjarenplannen, het uitvoeren van kwaliteitsbeoordelingen, en tenslotte verslaglegging.
De THON als coördinatiegroep had daarmee nog geen handen en voeten. In januari 1975 organiseerde de THON een eerste symposium (waarnaar is gerefereerd in hoofdstuk XVI). Dit symposium werd gehouden in het nu fameuze Chateau Neercanne nabij Maastricht. De- ze bijeenkomst zou uitgroeien tot het jaarlijkse THON-weekend. Even belangrijk was dat de


































































































   352   353   354   355   356