Page 392 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 392
380 Bloedstolling en bloedingsneiging
xiv–42: Brief van NVHP aan haar leden, 19 juli 1995; in: NVHB-archief; en P. Ooms, ‘Mensen met hemofilie hebben een vechthouding’, Faktor 24 (3) (1995), 6-8.
xiv–43: M. de Jong, ‘200.000 Gulden vergoeding voor HIV-geïnfecteerden’, Faktor 24 (4)(1995), p. 2-3. Zie ook: A. Mooij, Geen paniek! AIDS in Nederland, 1982-2004 (Amsterdam: Bert Bakker, 2004), pp. 97-8.
xiv–44: C. Smit, Lezing ‘Medische aansprakelijkheid’ (24 april 1996), in: NVHP-archief, map 141 SPE. xiv–45: Brief van NVHB, Betreft CTG-lijst (2 oktober 2000); in: NVHB-archief.
Hoofdstuk XV
xv–1: I.S. Wright, C.D. Marple en D.F. Beck, ‘Myocardial infarction and its treatment with anticoagulants: Summary of findings in 1031 cases’, The Lancet (i) (1954), 92-5. Nadruk toegevoegd.
xv–2: E.A. Loeliger, ‘Trombosedienst: Nieuwe vorm van een oud principe’, Medisch contact 36 (1971), 75-7, met name p. 75.
xv–3: J.R.A. Mitchell, ‘Anticoagulants in coronary heart disease: Retrospect and prospect’, The Lancet (Jan. 31) (1981), 257-62, met name p. 257.
xv–4: J. Roos, ‘Inleiding door de voorzitter (internist Rode Kruis Ziekenhuis Den Haag)’, in: ‘Lustrumnummer - Federatie viert tiende verjaardag [25 april 1981]’, Tromnibus 9 (2) (1981), 44pp., met name pp. 32-3. Nadruk toegevoegd.
xv–5: E.A. Loeliger, In de greep van de protrombinetijd: Een persoonlijke visie op 45 jaar orale antistollings- behandeling (Leiden: E.J. Brill, 1985), p. 37.
xv–6: E. Braunwald, ‘Evolution of the management of acute myocardial infarction: A 20th century saga’, The Lancet 352 (1998), 1771-4; zie ook: E. Braunwald, ‘Cardiology: The past, the present, and the future’, Journal of the American College of Cardiology 42 (2003), 2031-41.
xv–7: C.L.D.C. Bruins, A. Oppenheimer-Dekker en H.W.H. Weeda, ‘In memoriam prof dr H.A. Snellen’, Neder- lands tijdschrift voor geneeskunde 143 (1999), 268-9. Zie ook: H.A. Snellen, A.J. Dunning en A.C. Arntzenius, History and perspectives of cardiology: Catherization, angiography, surgery, and concepts of circular control (The Hague: Leiden University Press, 1981). De pur sang clinicus Snellen was echter ook geïnteresseerd in de cardiofysiologie, wat leidde tot de oprichting van het Leidse Laboratorium voor Cardiobiochemie, zoals we hebben gezien in hoofdstuk VI, onder leiding van Coen Hemker.
xv–8: A. Maroo en E.J. Topol, ‘The early history and development of thrombolysis in acute myocardial infarction’, Journal of thrombosis and haemostasis 2 (2004), 1867-70.
xv–9: A.B. Weisse, ‘The elusive clot: The controversy over coronary thrombosis in myocardial infarction’, Journal of the history of medicine and allied sciences 61 (1) (2006), 66-78, met name p. 78; zie ook: A.B. Weisse, Heart to heart: The twentieth century battle against cardiac disease - An oral history (New Brunswick: Rutgers University Press, 2002).
xv–10: D.Y. Solandt en C.H. Best, ‘Heparin and coronary thrombosis in experimental animals’, The Lancet (ii) (1938), 130-2.
xv–11: I.S. Wright, C.D. Marple en D. Fahs Beck, ‘Report of the committee for the evaluation of anticoagulants in the treatment of coronary thrombosis with myocardial infarction (A progress report on the statistical analysis of the first 800 cases studied by this committee)’, American heart journal 36 (1948), 801-15.
xv–12: I.S. Wright, C.D. Marple en D. Fahs Beck, ‘Myocardial infarction and its treatment with anticoagulants: Summary of findings in 1031 cases’, The Lancet (i) (1954), 92-5; I.S. Wright, ‘Second thoughts on anticoagulant treatment for myocardial infarction’, The Lancet (ii) (1957), 692-3.
xv–13: A.J.R.E. Van Schoonhoven van Beurden, ‘Anticoagulatiemiddelen en de huidige bestaande indicaties’, Nederlands tijdschrift voor geneeskunde 96 (1952), 2106-8, met name p. 2108.
xv–14: W.J.H. Schmidt, ‘Het gebruik van anti-coagulantia in de algemene practijk’, Nederlands tijdschrift voor geneeskunde 97 (1953), 3364-71.
xv–15: J. Vermeulen, et al., ‘Klinische ervaringen met het anticoagulans Sintrom’, Nederlands tijdschrift voor geneeskunde (29 juni) (1957), 1218-23.
xv–16: J. McMichael en E.H.O. Parry, ‘Prognosis and anticoagulant prophylaxis after coronary occlusion’, The Lancet (ii) (1960), 991-8.
xv–17: I.S. Wright, ‘Prognosis and anticoagulant prophylaxis after coronary occlusion’, The Lancet i (1961), 220-2.
xv–18: G. Pickering (red.), Symposium on anticoagulant therapy, held at the Royal Society of Medicine, November 18 and 19, 1960 (London: Harvey and Blythe, 1961).
xv–19: E.A. Loeliger, J.J. Veltkamp en H.C. Hemker, ‘Anticoagulants in acute myocardial infarction’, British medical journal (ii) (1969), 445.
xv–20: S. Ritland en T. Lygren, ‘Comparison of efficacy of 3 and 12 months’ anticoagulant therapy after myocardial infarction: A controlled clinical trial’, The Lancet (i) (1969), 122-7; L. Poller en E.A. Loeliger, ‘Anticoagulants in cardiac infarction’, The Lancet (i) (1969), 464.