Page 41 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 41

III. Trombosediensten 29
Kadertekst III.1
Atherosclerose en coronairthrombose: Oorzaken en ontstaanswijze (1956) 3
‘Het heeft merkwaardig lang geduurd alvorens de clinici van de patholoog-anatomen had- den geleerd [onderscheid te maken] tussen arteriosclerose, atheroma en atherosclerose. Atheroma, eigenlijk beter atherosis genoemd, is anatomisch gekenmerkt door plaquevor- mige endotheel-proliferatie en de aanwezigheid van depots van lipiden voornamelijk in de intima van grote en middelgrote arteriën (aorta en hoofdtakken, aa. cerebri, renales en coronariae cordis), in latere stadia gepaard met calcificatie en ulceratie. Dit proces dient onderscheiden te worden van arteriosclerose, een laesie van de media, bij voorkeur in de periphere slagaderen (en daar vaak als ‘type Mönckeberg’ betiteld), die gepaard gaat met veranderingen in de tunica elastica (‘elastose’), fibrose en hyaline-degeneratie van colla- geen, locale necrose en calciumafzetting. HoeweI beide processen in zuivere vorm kunnen voorkomen, is de combinatie vooral op oudere leeftijd zeer gewoon; deze combinatie kan zowel in verschillende vaten van hetzelfde individu als in hetzelfde vat aangetroffen wor- den; men spreekt dan van atherosclerosis.’
moesten worden toegediend en de injecties regelmatig herhaald moesten worden vanwege de korte werkingsduur. Wanneer bij de behandeling werd overgestapt van direct werkzame naar indirect werkzame anticoagulantia waren er weer andere problemen waardoor een zieken- huisopname geïndiceerd was. Dicumarol-achtige stoffen kwamen langzaam ‘op gang’; het duurde soms wel enkele weken voordat de gewenste daling van de stollingspotentie werd be- reikt en deze stabiel was. Al die tijd moest de stollingstijd van het bloed gemonitord worden om onderdosering (geen effect) en overdosering (risico op bloedingen) te voorkomen.
In Nederland werd een infrastructurele oplossing ontwikkeld om deze kosten van lang- durige intramurale zorg te bestrijden. In de jaren 1950 zouden overal in Nederland trombose- diensten worden opgericht die tot op de dag van vandaag bestaan. Deze instellingen zijn tamelijk uniek in de wereld. Dat roept de vraag op: wat was er aan Nederland zo speciaal dat een dergelijke infrastructuur hier kon ontstaan? We zullen zien dat gedreven artsen, een goed werkend systeem van afdelingen van het Nederlandse Rode Kruis, het systeem van zie- kenfondsverzekering en de spreekwoordelijke Nederlandse overlegstructuur hier debet aan waren.
III.3 De trombosedienst als medische innovatie
In juni 1949 was F.L.J. Jordan in Utrecht begonnen met een trombosedienst op te zetten waarvan de ‘buitenzusters’ de trombosepatiënten thuis bezochten.5 Een verpleegster van het Utrechtse Stads- en Academisch Ziekenhuis - ervaren in de venapunctie-techniek - bezocht de patiënt en nam een buisje bloed af. In het laboratorium werd daarvan de zogeheten pro- trombinetijd (PT) volgens Quick bepaald (zie ook hoofdstuk II). De uitslag werd overgebracht aan de behandelend arts, eventueel vergezeld van een advies van Jordan over de gewenste dosering van de anticoagulantia.
De oprichting van de Utrechtse trombosedienst was feitelijk uit financiële nood geboren. In geval van hospitalisering werd een ziekenhuisbed bezet gehouden terwijl er verder geen medische behandelingen plaatsvonden; bovendien kon de patiënt zijn of haar dagelijks werk niet uitvoeren omdat deze in het ziekenhuis lag. En dat alles uitsluitend om een goede labora- toriumcontrole op de antistolling te kunnen uitvoeren. Het door Jordan ontwikkelde systeem


































































































   39   40   41   42   43