Page 75 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 75

V. Van Creveld-kliniek 63
delig boekwerk, The handbook of hemophilia, waarvan Simon van Creveld - naast Kenneth Brinkhous - één van de twee redacteuren had moeten zijn. Hij overleed echter kort tevoren aan een hartaanval en het redacteurschap werd overgenomen door, inmiddels biochemicus, Coen Hemker.27
Aan de University of Iowa had de patholoog Harry Pratt Smith de onderzoeker Emory Warner gerekruteerd alsmede een clubje jonge wetenschappers: Brinkhous, Owen en Seegers (zie blz. 57). Deze groep publiceerde in 1950 dat het niet stollen van hemofiel bloed wordt veroorzaakt door het ontbreken van een zogeheten anti-hemofilie factor. Deze vaststelling veranderde voor de patiënt weinig want het was nog niet mogelijk om AHF uit normaal bloed te isoleren (zie hoofdstuk IV).
V.3 Van bloed naar extracten
In het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw was het klinisch beeld van hemofilie nog weinig anders dan gedurende de decennia ervoor. Inmiddels was er een onderscheid ontdekt tussen de klassieke hemofilie enerzijds (hemofilie A) en de nieuw gevonden hemofilie die Christmas-ziekte werd genoemd (hemofilie B). In beide gevallen kwamen veelvuldig bloe- dingen aan armen en benen voor, meestal in gewricht (25%), spier of bot. De meest frequent voorkomende bloeding die Van Creveld et al. zagen betrof een van de grote gewrichten, als gevolg van een trauma dat heel miniem kon zijn. De frequentie van bloedingen in de knie waren het talrijkst, gevolgd door bloedingen in de ellenboog en enkel, en in heup en schou- der. Als gevolg daarvan waren veel lijders aan hemofilie ernstig gehandicapt. Van Creveld adviseerde de patiënten uit zijn praktijk toch vooral voorzichtig te zijn opdat trauma werd voorkomen. In geval van bloedingen kon men transfusies toedienen van vers plasma (of vers bloed) en van plasma-producten zodat het (aangeboren) tekort aan de anti-hemofilie-factor (AHF) bij hemofilie A in het plasma tijdelijk werd aangevuld (substitutie). Het product werd bereid in het laboratorium van de Kinderkliniek van het Binnengasthuis.
In de V.S. hield men zich uiteraard ook bezig met het zuiveren van de AHF-fractie. Wan- neer men dit grootschalig wilde doen dan moest dat gebeuren in een productielaboratorium om de steriliteit van het product te waarborgen. Cutter Laboratories in Berkeley (Californië) werkte daarbij samen met Paul M. Aggeler van de University of California in San Francisco en Judith Graham Pool van Stanford University.28
In 1964 deed Judith Pool de ontdekking dat wanneer bevroren plasma langzaam wordt ontdooid, er aanvankelijk een neerslag achterblijft dat bij een verder stijgen van de tempe- ratuur alsnog oplost. Een dergelijke techniek werd binnen de chemie en de biochemie ge- woonlijk gebruikt om verontreinigingen door precipitatie te verwijderen. Pool analyseerde het AHF-gehalte van het supernatans en concludeerde dat er een hoeveelheid AHF ont- brak, die dus in het neerslag moest zitten. Dus in plaats van dat de oplossing gezuiverd AHF bevatte, had dat product zich geconcentreerd in het neerslag. Dit neerslag noemde zij het cryo-precipitaat. Deze ‘toevallige’ waarneming zou haar wereldberoemd maken. Cryo- precipitaten - afgekort tot cryo’s - bevatten dus geconcentreerd AHF (d.w.z. factor VIII). Een cryopreparaat voor de behandeling van een hemofiliepatiënt kon nu uit één of enkele bloed- donaties geïsoleerd worden.
Het belang van Pools vinding was enorm. Waar zuivering van AHF uit plasma via fysisch-chemische methoden op (semi-)industriële schaal diende plaats te vinden, was cryo- precipitatie een techniek die op laboratoriumschaal kon worden toegepast. Elke bloedbank kon dus nu zelf cryo’s maken! Dit verkleinde de voorsprong die commerciële bedrijven zoals


































































































   73   74   75   76   77